André van der Braak over het belang van scepsis:
“God is aanwezig in het verlangen”
Hij is vrijgevestigd filosoof en publicist en hij was enkele
jaren directeur van de stichting Filosofie Oost-West. Zijn leven is een
doorlopende spirituele zoektocht, gedreven door een religieus verlangen dat hij
eros noemt. Telkens weer kwam de scepsis hem te hulp,
deed die hem twijfelen aan gestolde dogma’s. “Het gaat niet om het komen tot
waarheid, het gaat erom dat het verlangen weer stroomt.”
Tekst:
Een sober appartement met her en der boeddhabeelden, maar
ook een paar Maria’s aan de muur. André van der Braak (46) was een vroom
katholiek jongetje, voordat de scepsis toesloeg en hij rond zijn zestiende
begon te twijfelen aan zijn geloof en aan de rooms-katholieke kerk.
“Zolang er geen scepsis is, verkeer je in een paradijselijke
onschuld. Maar die scepsis komt toch. Ik kwam in aanraking met Krishnamurti,
bezocht zijn zomerkampen in Saanen, Zwitserland, een aantal jaren achter
elkaar, en ik las al zijn boeken. Hij zei dat je alles moest onderzoeken – door
hem heb ik het r.-k. geloof achter me gelaten. En ik
ging nadenken over het leven. Ik wilde spiritualiteit studeren maar dat kon
niet, dus werd het psychologie. Maar dat raakte me
niet echt, het ging vooral om statistiek; dus ik ging er filosofie bij
studeren. Ik ging in Amsterdam op kamers en kwam in aanraking met het
spirituele centrum de Kosmos. Daar ging ik shoppen: ik deed meditatie, yoga en
uiteindelijk werd ik leerling van een Nederlandse vipassana leraar – die gaf,
zeg maar, mindfulness. Dat heb ik vijf jaar lang toegewijd gedaan.
Ondertussen studeerde ik hard. Ik was heel serieus. In 1986 studeerde ik af, er
was grote werkloosheid onder de wat softere soorten academici dus ik liet me
omscholen tot automatiseerder.
Ik raakte gedesillusioneerd over de boeddhistische meditatie
– het verzandde een beetje tot een methode en ik dacht: waar is die verlichting
nou? Mijn leraar zei: doormediteren, niet zeuren, dit is allemaal twijfel. Maar
mijn scepsis werd toen heel sterk, ik voelde me steeds minder thuis. Dat gaf
een existentiële crisis, en toen ontmoette ik de
Amerikaanse goeroe Andrew Cohen. Hij gaf satsang – spiritueel onderricht
– in een huiskamer in de Staatsliedenbuurt, heel informeel. Het raakte me diep,
ik had daar een echte, levende ervaring van non-dualiteit. Mijn religieuze
verlangen werd sterk aangewakkerd en ik besefte: dit is voor mij het
belangrijkste in mijn leven.
Ik ben met Andrew meegegaan naar Amerika; ik heb al mijn
schepen achter me verbrand, huis en baan opgezegd en ik kocht een enkele reis
Amerika.
In het begin was het een groot feest. Zijn leer was:
verlichting is hier en nu. En dat ervoeren we ook in die bijeenkomsten. Hij had
een sterk charisma. Hij was heel jong, begin dertig en had een onschuldige
uitstraling. Hij was een regular American guy in een spijkerbroek en t-shirt, hij had jazzdrummer willen worden maar dat was
mislukt – het was allemaal zo herkenbaar en zo menselijk.
Ik had wat gespaard en daar kon ik een jaar van rondkomen;
toen dat op was, nam ik allerlei baantjes. Ik begon met facturen intypen bij de
boekhouding voor 7 dollar per uur, 150 dollar per week en dat was net genoeg
voor de volgende week. Ik leefde zonder verzekering of wat dan ook, ik was 24
en dan ben je vol vertrouwen. De wereld is van jou en je wilt leven zonder
compromissen. De mensen om me heen deden het ook, het was een nieuwe
gemeenschap van mensen van over de hele wereld, we voelden ons als de apostelen
van Jezus die ook hun vissersnetten achterlieten om de meester te volgen.”
In uw boek Enlightenment Blues beschrijft u dat
het steeds minder prettig werd.
“Andrew vond dat we de strijd moesten aanbinden met ons ego
en die bleek niet zo makkelijk te winnen. Je moest er
iets voor opgeven, je ideeën en je trots loslaten en als mensen daar moeite mee
hadden, kregen ze opdrachten. Die werden steeds ingrijpender. Zo vroeg hij aan
een vrouw die gehecht was aan haar mooie uiterlijk om haar hoofd kaal te
scheren. Ze deed het en dat werd toen toegepast op steeds meer mensen. Moeite
met je ego – hup, haar eraf. Een vrouw kreeg de opdracht een aantal maanden
niet te spreken. Het werd steeds grimmiger, strakker, straffer. Maar het was
allemaal in dienst van die verlichting.”
Hoe duidt u het achteraf?
“Eerlijk gezegd was Andrew niet zo’n
goede leraar. Je kunt wel een religieuze ervaring hebben maar om dan ook
anderen daarin te begeleiden, daarvoor zijn vaardigheden nodig en een soort
volwassenheid. Ik denk dat hij religieus heel begaafd was, ook in staat was
zijn beleving te manifesteren, maar didactisch en pedagogisch onvolgroeid.
Daardoor mislukten ook zijn pogingen om er een echte, bloeiende gemeenschap van
te maken en dat frustreerde hem steeds meer. Hij was teleurgesteld in zijn
leerlingen en gaf hen daarvan de schuld. Het werd bijna een soort leger, een
kadaverdiscipline, wij waren de strijders voor het goede en de waarheid.
Je werd geacht onderzoek te doen maar mensen die kritische
vragen stelden, konden vertrekken. Er ontstonden ongeschreven regels: binnen deze
grenzen moet mijn onderzoek blijven, anders kan ik het wel schudden. Dat
gebeurt in iedere beweging: als er een ideologie ontstaat of een paradigma, dan
zijn dat de kaders waarbinnen het vrije onderzoek mag plaatsvinden. Die kaders
werden steeds smaller en dat ging bij mij steeds meer wringen. Ik verloochende
mezelf en kreeg een groepspersoonlijkheid, een masker. Wie was ik zelf nog
eigenlijk? Het ironische is dat dat gezien werd als een goed teken, want je
moet jezelf ontstijgen. Maar het voelde als nep en ook schadelijk. Het was een
grote inwendige strijd, maar de scepsis heeft gewonnen. Ook omdat het
verlangen, de eros, steeds minder werd. Het kreeg geen
voedsel meer. In het begin doe je alles uit toewijding en liefde en overgave,
maar later wordt het een mentale commitment, je bent
een goed soldaat en loyale volgeling maar dan komt het niet meer uit het hart.”
Dus de scepsis kwam de eros te hulp?
“Ja, en misschien is de scepsis wel een vorm van die eros, een stemmetje dat zegt: ja maar is dit nu echt waarom
het gaat? Het verlangen dat zich een weg wil banen, dat geen kant meer op kan.
Er is eigenlijk maar één groot verlangen, dat zich ook kan manifesteren als scepsis.
Ik was in ‘96 al naar Nederland teruggegaan, om te helpen
hier een centrum op te zetten, als een soort ontwikkelingswerker, maar ik
geloofde er steeds minder in en in ‘98 ben ik eruit gestapt. Toen moest ik
helemaal overnieuw beginnen. En je vraagt je af: wat
was dat nou, en bestaat er wel zoiets als verlichting, als spiritualiteit? Ik ging
werken in de automatisering, verdiende veel geld bij een bank, reed rond in een
rode lease sportwagen als IT-bink. Ik had een relatie met een vriendin die ook
elf jaar bij Andrew was geweest en was weggegaan. Dat heeft vijf jaar geduurd
en dat heeft me ontzettend geholpen om mezelf ook emotioneel weer op poten te
krijgen. Het schrijven van Enlightenment Blues was ook een soort
therapie.
Na een aantal jaar begon het verlangen toch weer te
kriebelen. Eerst was het alleen dat ik wilde zitten mediteren, omdat ik mezelf
daarin thuisvoelde. In Amsterdam kwam ik terecht bij
Gelooft u ook dat God dood is?
“Secularisatie betekent niet dat mensen niet meer in God
geloven, maar het vanzelfsprekende is eraf. Voor de Middeleeuwer was niet in
God geloven geen optie; maar nu is geloven in God een keuze. En gelovigen weten
dat er ook ongelovigen zijn en voelen zich minder zeker.
Dat is wat Nietzsche bedoelde: God heeft de kerken verlaten.
Later is dat door Max Weber de onttovering van de wereld genoemd. Je moet er
moeite voor doen om nog in God te geloven. De onschuld is eraf, het kinderlijke
vertrouwen. De scepsis zit in onze hele maatschappij. Maar dat is goed – het is
een stap vooruit, je moet erdoorheen om naar een meer volwassen vorm van
geloven te komen. Het is onze taak om het goddelijke te reanimeren.
Als geloof niet wordt gesteund en geschraagd door een solide
scepsis en voortdurend onderzoek, dan droogt het op. Het moet steeds opnieuw
worden bevochten.”
Waarom hebt u Maria aan de muur hangen?
“Via zen heb ik Maria teruggevonden. In de zen traditie kent
men Kwan Yin, de boddhisatva van het mededogen. Kwan Yin is zeer verwant aan
Maria en dat komt ook doordat christelijke nestorianen in de 7e eeuw
naar China gingen, er was daar een bloeiende vorm van christendom. Dus dat
bracht mij weer in aanraking met de Maria uit mijn katholieke jeugd. Het opende
me voor niet alleen de mannelijke vorm van spiritualiteit – gebaseerd op
wilskracht, zelf aan de slag, je eigen bevrijding bewerkstelligen – maar ook
een vrouwelijke vorm waarin het gaat om loslaten, overgave en de emotionele
kanten daarvan. Sinds vorig jaar kom ik Maria ook tegen bij de Santo Daime, een
religieuze groepering waar ik wekelijks een dienst volg. Maar ik doe nog steeds
zen, ik zit zoveel mogelijk dagelijks voor mijn altaartje. Een half uur in elk
geval en regelmatig wat langer. Een keer per week is er een zitavond; eens per
maand een zen weekend, en een aantal keer per jaar volg ik een wat langere
retraite, bij
Wat doet het met u?
“Je komt steeds meer in een soort stille aanwezigheid
terecht waar je als het ware steeds dieper in zakt. Ik ervaar het als een soort
thuiskomen bij jezelf. Ook een soort thuiskomen bij dat verlangen. Die diepe
fluisterstem van het verlangen doet zich steeds meer horen, hoe meer je je
eraan overgeeft en ernaar luistert.”
U hebt het op uw weblog over de
‘hier en nu maffia’. Wat bedoelt u daarmee?
“Mindfulness is ontzettend ‘in’ op
het moment: je moet altijd in het hier en nu zijn, met aandacht leven, altijd,
ook als je je tanden poetst. Op een bepaalde manier wordt
spiritualiteit dan gereduceerd tot een psychologisch trucje, een aandachtstraining.
Het wordt een nieuw voorschrift, een dogma. Wat is er mis met het daar
en straks? Wat is er nou zo erg aan je tanden poetsen op de automatische
piloot? Het creëert een soort innerlijke observator waarmee je voortdurend je
eigen bestaan becommentarieert. Dat kan iets heel kunstmatigs worden.
Natuurlijk is met aandacht leven goed, maar als het stolt tot een soort recept
voor goed leven, wordt het extra bagage, extra
ballast.”
Zijn rituelen niet ook gestolde stukjes spiritualiteit?
“Dat heb ik een tijd gedacht: rituelen zijn een dode huls
waaruit de levende religieuze ervaring is verdwenen. Maar via de zen ben ik
weer met rituelen in aanraking gekomen. Zen is heel ceremonieel, met buigen,
het zingen van soetra’s en ik moest eraan wennen. Maar ik ontdekte dat rituelen
mensen ook samenbinden. In het Westen zijn we alle religieuze beoefening gaan
individualiseren en psychologiseren: religie is iets wat je zelf meemaakt.
In de zen beoefening is juist het collectieve belangrijk;
het is een gezamenlijke oefening. In een retraite creëer je met zo’n groep als het ware gezamenlijk een soort boeddhaveld.
Je zit niet als eenling te mediteren; je realiseert je dat die afgescheidenheid
een illusie is, dat er eigenlijk maar één iemand zit te mediteren in die
ruimte, ook al ben je met zeventig mensen. Het ritueel benadrukt het
gezamenlijke en heft de illusie van afgescheidenheid op.
Een van de gevaren van het mediteren door Westerlingen is
dat het een soort doe-het-zelf praktijk wordt; je bent in je eentje bezig tot
er een verlichtingservaring komt. Maar daar gaat het misschien helemaal niet
om. Verlichting is misschien helemaal niet een persoonlijke ervaring maar meer
een realisatie van onderlinge verbondenheid. Volgens mij is er een kentering;
er is een slingerbeweging terug naar de collectieve aspecten van de
spiritualiteit.”
Is het uw doel de kloof tussen Oost en West te
overbruggen?
“Er is helemaal niet zo’n kloof.
Hoe meer we niet-westerse tradities bestuderen, hoe meer we die kanten in onze
eigen traditie herkennen. De gnosis en de gnostiek snap
je beter als je het boeddhisme bestudeert: het spirituele pad gaat over het
bevrijden van de boeddhanatuur die er al is. Er is een bepaalde vorm van
innerlijk weten, misschien een soort belichaamd weten.
Je kunt tot in je cellen ergens van zijn doordrongen, dat is een andere vorm
van weten dan het objectieve weten. Direct kennen, aan den lijve ervaren.”
Wat, God bijvoorbeeld?
“Ik druk dat het liefst uit in termen van dat verlangen. God is aanwezig in dat verlangen – dat is Gods aanwezigheid in mij. Hoe zou ik er anders naar kunnen verlangen? Daar gaat het om, niet om het komen tot ‘de waarheid’, maar dat eros weer gaat stromen. Dat is ook het hele punt van filosofie. Het is zo vaak gestold tot theoretische onderneming, maar uiteindelijk is het een spiritueel pad, een spirituele praktijk, met als doel om het verlangen weer te laten stromen.”