10 oktober 2023

We hebben het gehad over de I Ching, over de Tao Te Ching en de Chuang Tzu. De grote geschriften uit de Chinese Taoïstische traditie. Dat was allemaal zo 300 tot 400 jaar voor Christus. Nu slaan we ongeveer 500 jaar over. Dan komen we bij Wang Pi in de derde eeuw. Misschien een tijdgenoot van Plotinus bij ons in het westen. Om het ongeveer in te schatten.

Wang Pi was een filosoof uit de derde eeuw die niet oud is geworden, 23, maar toch in die 23 jaar hele beroemde geschriften heeft achtergelaten. Dat waren vooral commentaren op de I Ching en de Tao Te Ching. Wij zouden zeggen, commentaar, een beetje tweedehands, een beetje een afgeleide. Maar in de Chinese traditie is een commentaar net zo belangrijk als het origineel. Dus dat is een heel andere filosofische traditie. Het commentaar hoort eigenlijk bij de tekst. Het is niet een commentaar op de tekst, maar het maakt eigenlijk deel uit van de tekst. Wang Pi heeft voor een groot deel bepaald hoe de I Ching en de Tao Te Ching zijn gelezen en geïnterpreteerd. En wel op een filosofische manier. Een beetje de geschriften die iedereen in China die een beetje iets voorstelt, moet hebben gelezen. Een soort cultureel erfgoed.

Dat wordt ook wel het filosofische taoïsme genoemd. Dat staat dus tegenover het religieuze taoïsme, dat honderd jaar daarvoor was ontstaan in China. Dus in de tweede eeuw kreeg je mensen die verkondigden dat ze allerlei visioenen hadden gehad, openbaringen hadden gehad van Lao Tse, waar ze verschillende boodschappen hadden doorgekregen en waardoor ze een kerk zijn gestart. Dat is een heel duidelijk religieuze invulling van het taoïsme.

Wang Pi heeft veel meer een filosofische interpretatie daarvan. Die filosofische interpretatie, werd heel populair bij de artiesten en intellectuelen, die ook vaak allerlei bestuurlijke functies hadden bij de overheid. En dat is eigenlijk steeds zo gebleven. Dus als je een goeie functie wilde hebben of een ambtenaar wilde zijn of beleid wilde kunnen voeren, dan moest je de Chinese klassiekers kennen. Later met de Chinese Chan was dat ook zo dat heel veel van die intellectuelen, beoefende Chan of die hadden een fascinatie voor Chan. Dus op een bepaalde manier was Wang Pi eigenlijk niet religieus, maar filosofisch.

Wat Hinton zegt is dat de Chan traditie hem daar eigenlijk in volgde. Eigenlijk is de Chan traditie ook niet echt religieus en soms misschien zelfs bijna antireligieus. Het boeddhisme, dat is religieus, maar Chan niet. Het bleef daar vaak een beetje op de rand staan, zette zich daartegen af, tegen allerlei soorten van vroomheid.

De filosofie van Wang Pi, waar ging die nou over? Nou, dat ging ook over meer proberen om onder woorden te brengen hoe je die Tao, dat oorspronkelijke weefsel, hoe je dat nu precies moet begrijpen. Er zit al van begin af aan iets heel paradoxaal in, want dat weefsel en die oorspronkelijke bron dat dan wordt aangeduid met het woordje Tao, dat gaat eigenlijk vooraf aan de taal. Dus zo gauw je er met de taal over gaat praten, ben je het eigenlijk al kwijt, heb je de verbinding verloren, heb je het gereduceerd, heb je het in hokjes geplaatst. Wang Pi probeert dat toch. Hij probeert die bron die oorsprong te benoemen als afwezigheid. Het Chinese karakter Wu.

Het karakter Wu is een heel dubbelzinnig karakter. Want Wu betekent enerzijds gewoon niet, het is een ontkenning. Maar het betekent dus ook afwezigheid als de bron, als het weefsel van waaruit alles voort springt. Dan heeft het een kosmologische betekenis, dan verwijst het naar de bron. Aan het karakter Wu kan je dus niet opmaken op welke manier het wordt gebruikt. Of het nu niet betekent. Bijvoorbeeld is Piet er nu wel of niet? Hij is er niet. Wu dat betekent duidelijk niet, ontkenning. Maar op andere momenten verwijst het dus naar die leegte. En heel vaak betekent het allebei tegelijk. Dat laat wel zien hoe dubbelzinnig het is en hoe moeilijk het is om dat echt in te kaderen.

Enerzijds heb je die afwezigheid die verwijst naar die bron van alle dingen en anderzijds heb je het begrip aanwezigheid. En dat verwijst dan naar de tienduizend dingen, de dingen én hun manifestatie. Dus zoals we het hadden over de Tao en de Te. De binnenkant en de buitenkant van de werkelijkheid. Zo kun je het hebben over afwezigheid en aanwezigheid. Alleen het probleem is, zo gauw je dat op die manier gaat benoemen kom je eigenlijk meteen terecht in een soort dualiteit. Aan de ene kant de Tao, aan de andere kant de Te. Aan de ene kant, de binnenkant aan de andere kant, de buitenkant, de bron en de tienduizend dingen, de oorsprongen en de manifestatie. Twee verschillende dingen. Afwezigheid en aanwezigheid. En dan denk je dat zijn twee aspecten van hetzelfde of twee dimensies. Wang Pi zegt dan voortdurend nee, dat is het niet. Dus het lijkt een dualiteit, maar dat is het niet. Het is non-duaal. Het is niet die twee dualiteiten. Een voorbeeld uit zijn commentaar op de I Ching.

Waar de beweging ophoudt, begint de stilte. Maar er is geen tegenstelling tussen beweging en stilte. Wanneer de woorden ophouden begint de stilte. Maar er is geen tegenstelling tussen woorden en stilte.

Dus voordat je gaat denken woorden zijn fout en stilte is goed of beweging is fout en stilte is goed. Daar waarschuwt hij al meteen van, nee, het zijn geen tegenstellingen.

Maar hoe moet ik het dan begrijpen? Het is dus verstrengeld met elkaar. Het woord hebben we al, zijn we vaak tegengekomen. Entanglement wordt veel in de natuurkunde gebruikt. Die verstrengeling houdt in, het is onlosmakelijk met elkaar verbonden. Het zijn niet twee dingen die met elkaar zijn verbonden, maar het is een verbondenheid die je op een kunstmatige manier ook als twee dingen kan bekijken. Dus het is omgekeerd. De verbondenheid komt eerst en die twee losse dingen zijn als het ware bijeffecten of een soort artefact. En dat moet je voortdurend in de gaten houden. Dat afwezigheid en aanwezigheid altijd in elkaar verstrengeld zijn.

Wang Pi is een filosoof, dus hij probeert dat filosofisch zo goed mogelijk te formuleren. Maar waar hij heel weinig over zegt is hoe je dat dan beoefent. En dat is ook waar de boeddhistische beoefening later in zal helpen. Maar in het filosofische taoïsme zitten eigenlijk heel weinig concrete handvaten voor beoefening. Maar er wordt wel iets over gezegd. Een heel belangrijk begrip uit de Tao Te Ching en ook hoe Wang Pi dat interpreteert is Wu Wei. Dat je zou moeten streven naar het cultiveren van Wu Wei. Wu Wei is verbonden met Tzu Jan. Wu Wei en Tzu Jan zijn twee kernbegrippen. Uit de Tao Te Ching, die door Wang Pi ook filosofisch worden uitgepakt. Je weet dat de vertaling ook ambigu is, dus ingewikkeld is. Dus Tzu Jan wordt wel eens vertaald met spontaniteit, maar Tzu Jan is eigenlijk de manier waarop dingen zich van nature ontwikkelen volgens hun natuurlijke aard, dus de organische, natuurlijke manier waarop alles vanzelf gaat zoals het gaat, zolang wij niet tussenbeide komen met onze agenda’s en hoe wij vinden dat het zou moeten gaan. Dat is Tzu Jan, dus het is een soort natuurlijkheid, een soort oorspronkelijkheid. Dat kun je bereiken door te handelen volgens Wu Wei.

Wei dat betekent doen. Dus dat is makkelijk. En Wu kan dus twee dingen betekenen, niet, ontkenning, of leegte, de bron van alles. Dus Wu Wei kan betekenen niet doen, niet handelen. Zo kan je het vertalen. Dat is niet fout. Denk maar aan wat staat in de Tao Te Ching. De wijze doet niets en toch blijft er niets ongedaan. Dus het niet doen, het passieve, laat het gebeuren, grijpt niet in, probeer dingen niet te fixen of te regelen. Laat het, blijf eraf.

Het kan ook betekenen doen zonder zelf. Zonder dat er iemand is die doet. Doen zonder doener of zonder dader. De derde betekenis is handelen vanuit je verbinding met die bron. Vanuit je resonantie met die bron, vanuit je af gestemdheid met die bron. Dan betekent Wu Wei niet iets passiefs, maar het betekent gewoon handelen. Alleen wel vanuit af gestemdheid, vanuit contact met die bron, vanuit contact met Wu. Handelen vanuit de leegte zou je kunnen zeggen, waarbij je je laat informeren door die leegte, waarbij jij de belichaming wordt van die leegte, waardoor eigenlijk de leegte handelt door jou in plaats van dat jij handelt.

Maar daar worden door Wang Pi ook geen handvatten voor gegeven of geen methode van hoe je dat dan moet trainen of hoe je dat moet cultiveren. Dat vond hij misschien niet zo nodig, want Wang Pi, die was zelf confucianist. Hij was helemaal geen taoïst. Dus als het ging over cultivering en beoefening, dan kon je terecht bij het confucianisme. Die hadden een hele verzameling van rituelen, praktijk, liturgieën, ceremonies, over hoe je dingen kon cultiveren. Daar had hij het taoïsme helemaal niet voor nodig. Taoïsme was vooral filosofisch interessant, om dingen onder woorden te brengen.

Hinton zegt dat dat eigenlijk een grote inspiratiebron is geweest voor de Chan die zich ontwikkelde in China. Dat de Chan en de Chan denkers zich heel erg aansloten bij dat filosofische taoïsme en dat dat handelen vanuit leegte, vanuit die verbinding, vanuit Wu dat dat in de Chan teksten later eigenlijk bijna synoniem wordt met verlichting. Dat is wat verlichting is. Handelen vanuit Wu, handelen vanuit leegte. En het woordje Wu is in het Japans vertaald als Mu. We weten allemaal hoe belangrijk Mu is in de Japanse traditie. Maar dat komt dus van dat Chinese Wu met al die bijbetekenis en al die connotaties. En het is eigenlijk wel interessant dat als je kijkt naar de latere Chan traditie, dat de Chan teksten eigenlijk nog steeds heel weinig methodes aanbieden om te beoefenen en ook niet zeggen hoe je dat dan moet ontwikkelen. Ze laten alleen maar zien in de Chan verhaaltjes hoe dat eruitziet. Handelen vanuit Wu, handelen met Tzu Jan, spontaan respons geven. Hoe je dat moet doen, daar is geen methode voor, want methodes staan dat alleen maar in de weg, want dan wordt dat met voorbedachte rade en dan ben je niet spontaan. Het kan alleen door diepe verbinding.

Ik wilde afsluiten met een verhaaltje over een taoïstisch kunstenaar die door de keizer werd gevraagd om de perfecte haan te tekenen. Hij zei oke, maar geef me even wat tijd, want dan moet ik mij voorbereiden. Dus hij ging mediteren, zich verbinden met die haan en keer op keer ook oefenen en trainen. En na een jaar kwam de keizer kijken hoe gaat het ermee? Nou, ik ben nog bezig. En na twee jaar en na drie jaar steeds weer opnieuw vroeg de keizer, waar is die haan? En  de kunstenaar zei, ik ben nog bezig, Maar toen eindelijk, na tien jaar, toen de keizer weer langskomt. Toen zei de kunstenaar. Ik zal hem tekenen. En hij pakt een stuk papier en een kwast en doet even wat snelle bewegingen en daar is een prachtige aan. En de keizer die roept uit wat!? Is dat alles? Heb ik daar tien jaar op moeten wachten? Zij hoofd eraf! En zijn hoofd ging eraf.

Het leek zo makkelijk, zo moeiteloos om die haan te kunnen tekenen. Waarom heb je daar tien jaar voor nodig? Maar al die tien jaar van beoefening waren nodig om zo spontaan een haan te kunnen tekenen. Dus dat soort spontaniteit en handelen vanuit Wu dat ontstaat, dat groeit door keer op keer op keer, opnieuw te beoefenen. Net zoals wij in onze beoefening eigenlijk geen methode volgen, maar keer op keer op keer opnieuw de stilte ingaan. Vanuit dat oprechte voornemen om niets te veranderen en niets te verbeteren. Dat is niet een of ander doel op zich. Maar het is puur en alleen voorwaardenscheppend om iets anders mogelijk te maken, zodat we kennis leren maken met handelen vanuit een andere plek waar wij niet met onze bewuste wilskracht bij kunnen.

Dus die Wu, daar kunnen wij niet bij. We kunnen niet besluiten ik ga mij nu verbinden met Wu. Dan ga ik daarvanuit handelen, dan komt het allemaal wel goed. Dat moet na ons komen. Dat is niet aan ons. We kunnen alleen maar keer op keer op keer vanuit die oprechte intentie de stilte in gaan. En het is niet aan ons wat er dan gebeurt.