12 september 2023

De Boeddha

David Hinton begint zijn inleiding met te spreken over het Chinese karakter dat wordt gebruikt om de Boeddha aan te duiden. Dit is een karakter dat je uitspreekt als “fo”. Het karakter bestaat uit twee delen. Chinese karakters bestaan heel vaak uit twee delen. Het eerste deel is de radicaal. Dat is een soort voorzetsel dat aangeeft waar het karakter ongeveer over gaat. En het tweede deel van het karakter specificeert verder waar het karakter betrekking op heeft. Het eerste deel van dat karakter “fo” is een gestileerde versie van een mannetje dat loopt. Dat geeft aan dat het hier over een persoon gaat. En het tweede deel van het karakter is een weefsel. Dus eigenlijk is het karakter om de Boeddha aan te duiden: mannetje in weefsel, mannetje dat één is met weefsel.

David Hinton doet dat heel vaak. Hij gaat terug naar het karakter en wat daar letterlijk achter zit. En mannetje-weefsel, dat is toch iets heel anders dan wat de Boeddha in India oorspronkelijk betekende, want in India was de Boeddha een titel die betekende: de ontwaakte, degene die ontwaakt is. Je had de prins die bijna letterlijk gevangen zat in zijn paleis, in zijn comfortabele luxe-leventje van zintuiglijke genietingen, eer en roem, rijkdom, kortom: werelds geluk. Maar hij ging naar het bos en liet alles achter. Hij ontwaakte daar uit. Hij kwam tot het inzicht: dit is het allemaal niet, dit wereldse gedoe. Die bevrijding noemde het boeddhisme “nirvana”. En je had veel discussies over wat nirvana dan betekende: waar is nirvana dan? Waar ga je dan naar toe? En de Boeddha zei, het is als een kaarsvlam die wordt uitgeblazen. Als je de kaarsvlam uitblaast, vraag je ook niet, waar ging die vlam dan naartoe? De vraag is gewoon verkeerd. Die vlam gaat nergens naar toe want er is gewoon geen brandstof meer voor die vlam, die houdt op te bestaan. Een bepaald proces heeft geen brandstof meer. Zo is het ook met ontwaken, zei de Boeddha. Het proces van dukkha, van lijden, van frictie, van dat ons leven niet lekker loopt, van frustratie, van stagnatie, dat proces heeft geen brandstof meer en het verdwijnt. En wat is dan die brandstof die voortdurend maakt dat het vlammetje maar blijft branden? Dat is onze begeerte, onze haat en aversie, onze onwetendheid. Bijvoorbeeld ons geloof in een zelf, in een ik. Allemaal verkeerde opvattingen, foute ideeën, foute gedachten, foute emoties die ons gevangen houden. Maar de Boeddha was daar uit ontwaakt. 

Dat is heel in het kort de Indiase connotatie van het begrip “Boeddha”. Een beetje kort door de bocht, maar omwille van het contrast schilder ik het zo af. Want in China krijgen we mannetje-in-weefsel. Dat probeert iets anders te communiceren aan ons over waar het om gaat. Namelijk dat de hele werkelijkheid, de werkelijkheid van de tienduizend dingen, voortdurend in beweging is. Er is een voortdurend samenspel van die tienduizend dingen in verschillende constellaties en configuraties. En dat groot organisch weefsel wordt in China ook wel aangeduid als het weefsel van de Tao.

Het lijkt behoorlijk opvallend om de hoofdpersoon in je traditie een andere naam te geven: mannetje-weefsel in plaats van de ontwaakte. Het is alsof je Jezus ineens Johannes gaat noemen. Maar het is natuurlijk helemaal niet zo makkelijk om van het Sanskriet naar het Chinees te vertalen, omdat het Chinees een beeldtaal is. Vaak gebeurt dat ook door het nabootsen van een klank. Vertaling heeft dan te maken met hoe het resoneert, hoe je die energie overbrengt. Dat is een andere manier dan de manier waarop wij vertalen. En verder kun je zeggen, dat weefsel, dat is ook de Tao. Dus je kunt het ook vertalen als: het mannetje dat de weg is gegaan. Zo klinkt het al veel boeddhistischer: De Boeddha die het achtvoudige pad heeft bewandeld. Dus er zijn allerlei manieren om dat te interpreteren. David Hinton gaat met opzet terug tot de meest primitieve betekenis van het karakter: mannetje-weefsel. Natuurlijk betekende het niet alleen maar dat en kreeg het ook allerlei bijbetekenissen die daar bovenop kwamen. Maar het is behulpzaam om helemaal terug te gaan naar de bronnen, om te zien wat het letterlijk betekent.

Ontwaken tot de wereld

In het Westen hebben wij vaak het gevoel dat we een beetje buiten die Tao staan; dat we daar een beetje van gescheiden zijn, dat we niet echt in de flow zijn. In het Chinese denken gaat het erom dat je leert hoe je binnen dat hele weefsel van die tienduizend dingen je weg kunt vinden, hoe je dat kan navigeren, hoe je in de flow kan zijn. Dat kan doordat je leert om daarmee te resoneren, mee te gaan vibreren, afgestemd te zijn. Dus de aanduiding voor Boeddha als mannetje in weefsel kun je ook uitleggen als, de Boeddha staat symbool voor helemaal resoneren met dat weefsel, helemaal één zijn met dat weefsel, optimaal verbonden zijn met dat weefsel. Er zelf zo in opgaan dat er geen verschil meer is tussen jouzelf en dat weefsel. Zoals een zwemmer die helemaal één is met het water en zich helemaal met het water verbindt, en daarom moeiteloos mee stroomt met het water. In plaats van een zwemmer die tegen de stroom in probeert te worstelen en gescheiden is van het water. Eigenlijk is dat wat in het Chinese denken “ontwaken” gaat betekenen. Niet: je gaat het wereldse doorzien als iets dat je van het hogere weerhoudt. Ontwaken betekent dan ontwaken uit het wereldse. Maar in China betekent het ontwaken tot de wereld. Dat je om je heen kijkt en denkt, wauw, wat een mooie wereld. Wat prachtig! Wat fantastisch! En dat je vrij bent om die totaal te omarmen. Zonder dat je denkt, heb ik nu een goede of foute gedachte, een foute of goede emotie? Is het heilzaam of onheilzaam? Zonder dat voortdurende oordelen, wegen, afmeten, en proberen te managen: als ik nu eens wat minder van dit en wat meer van dat … Nee, het is een radicaal ontwaken tot een andere manier van in het leven staan: resoneren. Een manier van in het leven staan waarbij jij je er eventjes niet meer mee bemoeit. Waarbij jij even “out of the picture” bent, buiten beeld bent. Dat is waar Boeddha voor kwam te staan. Out of the picture, helemaal één zijn met dat weefsel. Helemaal verbonden zijn met dat weefsel op een hele natuurlijke en organische manier.

Maar wij hebben vaak de beleving van: “Ik ben hier en de wereld is daar. Hoe moet ik dat nou doen? Hoe moet ik me op een goede manier daartoe verhouden? Wat moet ik wel doen en wat moet ik niet doen.” Daar vrij van worden betekent steeds minder van die houding van dat dualisme, dat smelt eigenlijk steeds meer. Wat je overhoudt is moeiteloos meestromen met de tienduizend dingen. In de flow zijn van de tienduizend dingen. Dat is eigenlijk wat in de Chinese traditie “ontwaken” begint te betekenen. Dus ontwaken betekent niet een of ander hoger inzicht hebben waardoor je er helemaal bovenuit stijgt en waardoor je een soort teflon laag ontwikkelt waardoor het je allemaal niet zo raakt, en je er minder door te lijden hebt. Ik zou bijna zeggen, integendeel. Het gaat om zo vrij worden dat je meer geraakt wordt door de wereld en misschien zelfs meer last krijgt van de wereld. Het is juist niet dat je een teflon laag ontwikkelt, waardoor je minder gevoelig wordt. Nee, je wordt juist zo gevoelig dat alles enorm bij je binnenkomt. Je wordt daar als het ware door vermorzeld. Ontwaken tot de wereld betekent, vrij zijn om midden in de wereld te staan zonder het besef van, er zou toch nog iets hogers moeten zijn. Die hele tegenstelling tussen dat paleis en die bevrijding daarvan, of de wereld en dan het hogere, dat maakt plaats voor, het is allemaal één weefsel. Hemel en aarde zijn in één weefsel met elkaar verbonden.

Maar dat betekent dus ook dat dat wat meditatie is een beetje begint te veranderen. Mediteren is dan niet iets wat je doet om minder last te hebben van begeerte, haat en onwetendheid, de traditionele drie vergiften die ons parten spelen als zijnde de symptomen van een virusinfectie waar we van moeten genezen. Maar mediteren betekent, een houding cultiveren van spontaniteit, van verbondenheid, van steeds weer opnieuw gaan zien dat de manier waarop wij onszelf gescheiden houden van de tienduizend dingen eigenlijk heel onnatuurlijk is. Als we van nature eigenlijk altijd al verbonden zijn, kunnen we ook alles omarmen. Het is helemaal oké is om alles te omarmen. Ook de moeilijke dingen en ook de zogenaamde negatieve dingen. Het beroemde beeld is van de lotus die bloeit in de modder. Het moeras trekt je niet naar beneden, maar daar bloeien juist de mooiste dingen.

De chanschool

Chan is één van de scholen van het Chinese boeddhisme. Een aantal mensen in China begonnen te zeggen, wij zijn volgelingen van de Boeddha, volgelingen van Fo. Maar toch: wij in het westen denken dat er in China drie religies waren: het boeddhisme, het taoïsme en het confucianisme, net zoals je bij ons verschillende religies hebt. Maar dat was in China helemaal niet zo. In China is iedereen confucianist, maar ook eigenlijk taoïst en boeddhist. Het idee dat er drie religies in China bestonden wiens aanhangers tot 100% optelden is niet waar. Het ligt heel anders dan bij ons. Maar je had wel scholen die zeiden, wij baseren ons op de boeddhistische soetra’s. Het interessante van de chan meesters was dat die zeiden, wij verwerpen die boeddhistische teksten. Je kan je dan afvragen: zijn ze dan wel boeddhistisch? Hoe boeddhistisch is dat dan nog? Die chanmeesters zetten zich af tegen de Boeddha: als je de Boeddha ontmoet, dood hem dan. En toch zeggen ze, wij staan in de traditie van de Boeddha. Want Bodhidharma staat wel in de lineage die teruggaat tot de Boeddha. Dus het is een hele schizofrene verhouding tot de boeddhistische traditie: enerzijds staan ze erin en staat er een Boeddhabeeld in de tempel, en anderzijds zijn ze anti-boeddhistisch, willen ze vrij zijn, willen ze geen religie zijn in de zin van een heilsleer.

Ik zei vorige week al, we spreken vaak van de boeddhistische verovering van China, maar eigenlijk moet je omgekeerd spreken van de Chinese verovering van het boeddhisme. Die verovering ging het verst in de chanschool. Dat betekent letterlijk de dhyanaschool, en dhyana betekent meditatie. Dus de chanschool is de meditatie school, in het voetspoor van de yogi’s die naar het bos gingen om daar de stilte in te gaan. In het boeddhisme waren altijd twee stromingen. Je had de yogi’s die het bos ingingen en gewoon gingen stilzitten en allerlei meditatie praktijken deden. En je had de filosofen die tot het ware inzicht probeerden te komen: gaan zien dat alles vergankelijk is en dat er geen zelf bestaat, enzovoort. De chanschool staat nadrukkelijk in de traditie van de yogi’s die gewoon gaan zitten. Bodhidharma, de beroemde mythologische stichter van chan, kwam naar China en ging negen jaar lang gewoon voor een muur zitten. Of als een muur zitten, afhankelijk van de vertaling. Negen jaar lang hield hij nooit een dharma toespraak, ging nooit uitleggen waar het boeddhisme over ging. Hij ging alleen maar zitten. En dat had dus een enorme doorwerking, iemand die alleen maar de stilte inging. Zonder iets uit te leggen, voorbij begrippen en concepten. De chan traditie ging dat als een soort geuzenomschrijving koesteren: wij zijn de school van het gewoon de stilte ingaan. Er is een verhaal dat de Boeddha een keer geen toespraak gaf, maar alleen maar stil bleef en een bloem omhoog hield, dat was het begin van chan. Het woordeloze onderricht, de stilte. Niet met allerlei mooie verhalen of heldere uitleg, maar gewoon voorbij woorden en begrippen.

Openheid en kracht cultiveren

Als we steeds de stilte ingaan, dan worden we steeds opener, dan verdwijnt en smelt het onderscheid tussen ons en de tienduizend dingen. De beschermlaag wordt wat dunner. Alles komt wat meer binnen. We worden opener, ontvankelijker, kwetsbaarder. Ons gevoel van ik wordt poreuzer. Zo stromen de tienduizend dingen ongehinderd bij ons binnen. Maar dat is niet het enige wat er gebeurt, want dan zouden we alleen maar meer overweldigd worden door alles wat er in de wereld gebeurt. Maar er is nog een andere kant. Doordat we de stilte ingaan ontwikkelt zich ook iets van kracht. Dus openheid groeit, maar kracht groeit ook. Dat komt omdat we, als we de stilte ingaan, niet alleen maar leren luisteren naar de tienduizend dingen, ontvankelijk worden voor de tienduizend dingen, maar we leren ook op de een of andere manier om samen te werken met de tienduizend dingen. Om uit te wisselen met de tienduizend dingen. Want resonantie is een two way proces. Dat is niet iets wat alleen maar in mij gebeurt. Resoneren is altijd tussen twee dingen die elkaar beïnvloeden, die met elkaar gaan meetrillen en die elkaar daarin ook veranderen. Dus als wij de stilte ingaan en we worden gevoeliger, dan kun je zeggen de tienduizend dingen veranderen ons meer, maar ons vermogen om de tienduizend dingen te veranderen groeit ook, omdat we meer handvaten hebben, meer verbindingen hebben, meer werking kunnen hebben, meer kunnen resoneren, en dat is enorm belangrijk. Want dat vermogen om te resoneren en om iets te bewerkstelligen, om samen te werken met dat wat zogenaamd buiten ons is, dat is eigenlijk een manier om te omschrijven wat compassie is. Compassie hebben is voor ons in het Westen een gevoel: ik voel me compassievol, ik voel mededogen. Maar in de Chinese context is compassie een bepaalde kracht die ontstaat door onze verbinding met de tienduizend dingen en ons afgestemd zijn op de tienduizend dingen. Ons vermogen om in de flow te zijn, om aan te voelen wat er gaande is en daarmee ook ons vermogen om bij te dragen en een werking te hebben.

Dat is eigenlijk het echte doel, zo je al kan spreken van een doel van de zenmeditatie. Het doel is iets in onszelf te cultiveren dat ons helpt en faciliteert om een werking te hebben. Om niet alleen maar passief overweldigd te worden door alles wat er dan aan complexiteit over ons heen komt en binnenkomt, maar dat we daar ook iets tegenover kunnen stellen, dat er een soort kracht in ons groeit, omdat we ons als het ware verweven met dat weefsel. We raken ingebed in dat weefsel. Onze relaties met dat weefsel worden beter, hechter, gezonder, sterker. Onze verknoping wordt krachtiger, en daardoor kunnen we ook meer. En we voelen ons ook minder hulpeloos een slachtoffer, onderhevig aan krachten die we maar niet begrijpen en niet kunnen beheersen. In onze complexe samenleving van vandaag hebben heel veel mensen dat gevoel, het is te complex, ik kan het allemaal niet snappen, en wat kan ik daar nou aan doen? Dat kan soms tot een gevoel van moedeloosheid leiden. Dan gaan mensen op zoek naar entertainment of een snelle oplossing of troost.

Maar wij, zenbeoefenaars, willen de juiste richting ontdekken waarin de geschiedenis zou moeten voortgaan. De juiste koers mee helpen aanvoelen en daar instrumenteel in zijn en daar een rol in spelen, daar een bijdrage aan leveren. Dus uiteindelijk gaat zen beoefenen over een bijdrage leveren aan een betere wereld door meer te resoneren met die wereld, door meer afgestemdheid. Het is niet noodzakelijkerwijs door allerlei wilde revolutionaire plannen van, we gaan dit veranderen en dat veranderen, maar op een hele organische, geleidelijke manier, waardoor ons licht groeit en onze werking groeit door cultivering. Waardoor groeit onze werking? Door steeds minder ik, want dat ik dat zit vaak in de weg van een werking hebben. Dat ik dat zegt, ik weet wel wat er moet gebeuren, ik weet welke kant het op moet. Als iedereen nu eens gewoon dat zou doen. Maar steeds minder ik betekent ook voelen, ik weet eigenlijk niet wat er zou moeten gebeuren. Maar ik ben beschikbaar en ik luister. Als ik wat hoor, dan geef ik een respons naar het beste van mijn vermogen. Dat is wat ik kan doen. Dat is een beperking, maar dat kunnen we keer op keer cultiveren, en dat kan groeien. Uiteindelijk is dat misschien wel wat ontwaken betekent. Ontwaken wordt dan iets heel actiefs. Iets wat ook permanent groeit, gaande is, in de vorm komt en een werking heeft.

Het onbegrijpelijke omarmen

Het is relatief makkelijk om het mooie van de wereld te omarmen. Maar hoe omarm je oorlogen, geweld, al het negatieve, al de onbegrijpelijke dingen? Dat is precies de kunst: om niet moedeloos te worden van alle onbegrijpelijkheid. Ik wil dat niet met een makkelijk antwoord afdoen. Maar een antwoord is: door ermee te zitten, door het er te laten zijn, het helemaal binnen te laten komen. Door je erdoor te laten vermorzelen, er kapot aan te gaan. Door het je helemaal te laten raken, niet alleen maar de gruwelijkheid van dat geweld, maar ook wat het bij je oproept, je machteloosheid, je enorme verlangen om daar iets aan te kunnen doen, en je beperking daarin, door dat er allemaal te laten zijn zonder in te grijpen of het weg te duwen. Veel mensen duwen het weg of zoeken afleiding omdat het gewoon te erg is. En dat is ook zo. Dus je moet je laten vermorzelen door wat gewoon te erg is. En dan te omarmen wat het met jou doet. Maar dit is meer dan een gemakkelijke formule. Dat omarmen verhindert niet dat je ook in actie komt. Dus het is niet een soort goedpraten of een soort accepteren. Het is ook niet een soort lijdzaamheid, van het maar lijdzaam ondergaan want het is nu eenmaal zo. Het omarmen biedt eigenlijk de grootste kans dat je een positieve bijdrage kan leveren.

Hoe moeten we dan aankijken tegen de mensen die vermorzeld worden door het leven, door trauma? Daarom zeg ik ook dat het gaat om openheid en kracht. De spagaat is dat die allebei tegelijk in evenwicht moeten zijn. Alleen openheid is niet genoeg, want dan word je vermorzeld op een manier waarop je er gewoon aan onderdoor gaat. Die kracht is iets wat we ook ontvangen in onze beoefening, op een mysterieuze manier vanuit de tienduizend dingen. Omdat we daarmee leren resoneren en ook mee leren samenwerken. Dat geeft ons de kracht om in de storm overeind te blijven, en niet omvergeblazen te worden. Openheid en kracht zijn allebei belangrijk. Vaak gaat kracht gepaard met geslotenheid, met je schrap zetten, met je grenzen aangeven. Openheid gaat vaak gepaard met grenzeloosheid. Maar in deze beoefening groeien ze allebei. Want zonder die kracht zou het ook niet kunnen. Het is ook een wisselende balans. Soms is de openheid sterker en soms is de kracht sterker. Je moet ze geen van beiden uit het oog verliezen. Je kunt het ook zien als twee aspecten van liefde. Liefde is niet alleen maar openheid en grenzeloosheid, maar is ook inderdaad kracht en compassie. Want compassie heeft ook te maken met het vermogen om te geven en bij te dragen en een werking te hebben. In het proces van liefde is die kracht ook heel belangrijk. Niet alleen maar overweldigd worden door liefde maar ook daar kracht aan ontlenen.

Deze spagaat van die twee aspecten, het passieve en het actieve of hoe je het wilt noemen, die zullen we ook in de teksten die we gaan lezen, in steeds nieuwe bewoordingen tegenkomen. Verschillende boeddhistische tradities benoemen die twee factoren net iets anders.