Bodhidharma is de stichter van de zen traditie. Volgens de overlevering leefde hij tussen 500 en 540. We weten heel weinig van Bodhidharma. Het is een beetje een mythisch figuur. Er zijn veel verhalen over Bodhidharma, maar die raakten vooral 200 jaar later in omloop. Dus we hebben geen verhalen over Bodhidharma van tijdgenoten. Hij is een soort geconstrueerd personage, misschien wel gebaseerd op iemand die geleefd heeft. Of de verhalen allemaal gebeurd zijn zoals dat in de teksten staat kunnen we ons afvragen. In ieder geval is Bodhidharma enorm belangrijk voor de zen traditie. Het is een soort icoon. Dat is waar zen over gaat.
Er is dat beroemde verhaal van de ontmoeting van Bodhidharma met de keizer van China, die zeer sympathiek stond tegenover het boeddhisme en dat ook genereus steunde met donaties. De keizer vraagt aan Bodhidharma: “Hoeveel verdienste heb ik daarmee verworven?” En Bodhidharma zegt: “Geen enkele.” En dan vraagt de keizer: “Waar gaat zen dan eigenlijk over? Dat boeddhisme van jou?” Bodhidharma zegt volgens de overlevering: “Eindeloze leegte, geen spoor van heiligheid.” Dat viel allemaal niet zo goed bij de keizer en die vroeg: “En wie denk je wel dat je bent?” Bodhidharma zei: “Ik heb geen idee.” Dat was het einde van de dialoog. Bodhidharma ging toen naar het noorden toe. Volgens de overlevering ging hij toen negen jaar voor een muur zitten.
Een prachtig verhaal. Het is een beetje een hervertelling van het verhaal van de Boeddha. De prins die zei: “Ik ga gewoon zitten en ik sta niet op totdat ik ontwaakt ben.” Dat duurde zeven maal zeven weken volgens de overlevering. Met Bodhidharma doen ze er nog een schepje bovenop. Negen jaar voor een muur zitten. De figuur van Bodhidharma is dus enerzijds een constructie. Iemand die erbij gehaald is die nodig was om de beginnende zen school legitimiteit te geven. Om te laten zien dat zen niet zomaar een stelletje samengeraapte rare figuren is, maar dat zen teruggaat tot de historische Boeddha zelf. Dus dat het een respectabele traditie is vanuit het Indiase boeddhisme. Bodhidharma dient daartoe. Hij is de 28e patriarch die helemaal teruggaat tot de Boeddha. Het is een soort apostolische successie en dat geeft zen dus een boeddhistische institutionele worteling. “Wij zijn echte boeddhisten, want wij hebben het van de Boeddha zelf. Alleen wij hebben het echte inzicht van de Boeddha. Het woordeloze inzicht dat hij doorgaf toen hij een keer een bloem omhooghield in plaats van een toespraak te houden. Dus het ware inzicht voorbij woorden en begrippen.”
Hinton zegt, dat is allemaal mooi en aardig en dat klinkt allemaal heel boeddhistisch. Maar er zijn ook een aantal teksten overgeleverd die zijn toegeschreven aan Bodhidharma. En als je die teksten leest is dat qua inhoud gewoon taoïsme. Daar staan die begrippen in waar wij het steeds over hebben gehad. Over de Tao, de afwezigheid die ten grondslag ligt aan alle dingen. Het innerlijke patroon van de dingen. Het is dus één en al Chinees taoïsme qua inhoud, met een soort boeddhistisch sausje eroverheen, zegt Hinton. En toch is het echt boeddhisme. Het is een soort spagaat. Het is een traditie, van een groep mensen, die zich qua inhoud heel erg baseert op dat Chinese denken, maar er toch op staan om een echte boeddhistische traditie te zijn. Je zou ook kunnen zeggen wat maakt dat uit, geen boeddhist zijn is ook goed. Maar nee, wij zijn wel een echte boeddhistische traditie. Maar qua inhoud bouwen we heel erg voort op de Chinese taoïstische traditie. Deze spagaat is er altijd in blijven zitten tot op de dag van vandaag. Enerzijds is zen voorbij woorden en begrippen. Anderzijds is er binnen de traditie meer gepubliceerd dan in welke boeddhistische traditie dan ook. Enerzijds wordt er voortdurend benadrukt, ontwaken daar kun je niks over zeggen, daar kun je het niet over hebben. En tegelijkertijd is er een eindeloze stroom van mensen die dan probeert om dat ontwaken onder woorden te brengen. Zen zegt voortdurend: “Wij hebben lak aan de instituties. Wij zijn geen boeddhisme. Wij hebben lak aan de boeddhistische soetra’s. Wij zijn onafhankelijk.” Anderzijds heeft de zen traditie ook enorm veel instituties opgebouwd, ook in Nederland. Zen in Baarn is ook een instituut. Dus dat is de paradox. Zen is tegen de instituties, maar tegelijkertijd is zen bezig met een mooi verhaal vertellen over hoe zen een echt boeddhistisch instituut is.
Laten we kijken naar de inhoud. Wat lezen we in de teksten van Bodhidharma? In de teksten van Bodhidharma gaat het over ontwaken, over verlichting. De term die hij vooral gebruikt is het zien van je ware natuur wat een omschrijving is van verlichting. Dat kan voor ons een beetje verwarrend zijn, want wij zijn snel geneigd om het op een psychologische manier te interpreteren. Het zien van je ware natuur, dan moet je naar binnen kijken. Het is een soort introspectie waardoor je ziet wie je werkelijk bent. Maar dat bedoelt Bodhidharma totaal niet. Wat hij bedoelt is precies waar wij het de afgelopen weken over gehad hebben. Het één worden met de Tao, het resoneren met het innerlijke patroon, het zien dat de notie van een individueel afgescheiden zelf een illusie is en daar doorheen kijken. Die verbinding, die afstemming met de spontane gang der dingen, de bron. Het doen door niet te doen, Wu Wei, maar dus ook het handelen vanuit Wu, vanuit die afwezigheid. Het handelen vanuit de bron, het contact houden met de bron. Dat is het zien van je ware natuur. Dus je ware natuur zit niet binnen in jou. Wie je werkelijk bent, zit noch binnen, noch buiten. Het is voorbij binnen en buiten.
Tegelijkertijd benadrukt Bodhidharma wel: Je kunt dat realiseren door heel erg bij jezelf te blijven. Ga niet op zoek buiten jezelf. Gaat het niet zoeken in geschriften, autoriteiten, leraren, instituties of wat dan ook. Niemand of niets kan het je geven. Dit is een schat die in jou begraven ligt, die jij zelf moet opdelven. Maar ga er niet naar op zoek. Dat zijn ook weer hele paradoxale instructies. Wat Bodhidharma heeft toegevoegd aan die taoïstische begrippen, aan die kosmologie, is de notie van spirituele beoefening, spiritual practice. Maar spiritual practice op een andere manier dan in het Indiase boeddhisme. Vanuit het Indiase boeddhisme is spiritual practice gericht op het bereiken van verlichting. Het gaan van het pad om zodoende uit te komen bij de bestemming van het pad. De eindbestemming volgens Bodhidharma is beoefening. Iedere beoefening, practice, waar hij het over heeft, dient ertoe om de weg te kunnen binnengaan. Het gaat om het steeds dieper binnen kunnen gaan van de weg. Je steeds meer te kunnen verbinden met de weg. Zodat de weg in jouw leven eigenlijk steeds belangrijker wordt, maar ook steeds natuurlijker, zodat het steeds moeitelozer wordt. Niet iets waar je je steeds doelbewust weer op moet richten in de zin van: “Ik moet weer terugkeren naar de weg, want ik was het even kwijt.” Maar wel dat je het als het ware zo internaliseert dat het echt van jou wordt. Dat het iets heel natuurlijks wordt.
Een van Bodhidharma’s bekendste teksten is: De samenvatting van het mahayana boeddhisme voor het binnengaan van de weg door de vier practices, de vier beoefeningen en door meditatie. Daarin zegt Bodhidharma: Er zijn twee manieren om de weg binnen te gaan. De eerste manier is door het realiseren, het zien, van het innerlijke patroon, het gaan zien van je ware natuur. En de andere weg, zegt hij, is om door beoefening de weg binnen te gaan. Hij noemt dan vier verschillende beoefeningen. Het is interessant dat die beoefeningen eigenlijk niet zozeer dingen zijn die je moet doen, maar mentale houdingen. De eerste beoefening is het accepteren en omarmen van tegenslag. Dat is een hele praktische. Waarom zegt hij dat? Omdat tegenslag ons vaak van het pad afbrengt. Als de dingen niet lopen zoals we denken, als het tegenzit, raken we vaak afgeleid. Omdat we gaan denken: waarom moet mij dit nu overkomen? Heb ik iets verkeerd gedaan? We gaan met onszelf aan de slag. We raken gepreoccupeerd. Dat is wat tegenslag met ons doet. En Bodhidharma zegt: “Het is heel belangrijk om, als je tegenslag ervaart, tegen jezelf te zeggen: ‘ik heb niets verkeerd gedaan.’” Dat vind ik heel interessant dat hij daar zo op focust, want het is vaak ons gevoel dat we iets verkeerd hebben gedaan dat bij ons zoveel teweeg brengt. Wat Bodhidharma zegt is dus heel belangrijk. Je doet het niet verkeerd, je doet het goed. Dat is heel belangrijk om op het pad te blijven, om het contact met het pad te houden. Hij zegt, als het tegenzit, als je hele vervelende dingen ontmoet, dat is simpelweg het gevolg van slecht karma. Misschien van levens geleden waar je helemaal niks aan kan doen. Het zit er nu eenmaal en nu komt het tot rijping. Ga met tegenslag om zonder er iets van te vinden. Accepteer het gewoon. “Dit had ik blijkbaar in mijn karmische rugzakje zitten. Het moest ooit een keer getriggerd worden en dat is blijkbaar nu.” Als dat zo is scheelt het weer voor een volgend leven. Dan kan je maar beter nu er doorheen gaan. Hij zegt: “Hoe dat karma precies wordt getriggerd en tot bloei komt, dat is onmogelijk te begrijpen, dus probeer het niet eens. Accepteer gewoon dat het karma is. Het gebeurt mij en omarm het, accepteer het.” Dat is veel diepzinniger dan het lijkt. Wij volgen het zenpad, maar je merkt allemaal dat je er soms een beetje de voeling mee verliest of misschien een beetje ontmoedigd raakt of gewoon met andere dingen bezig bent. Of het is gewoon een beetje te ingewikkeld of te moeilijk. Dus dit is een belangrijke praktijk om tegenslag te accepteren. Zonder er iets van te vinden. Dat is de eerste praktijk die hij noemt.
De tweede praktijk is voortdurend in het oorspronkelijke weefsel te verblijven, voortdurend contact houden met die bron. Wees gelijkmoedig tegenover vreugde en verdriet. Hij zegt: “Als je opeens wordt overstelpt met glorie en beroemdheid, dan is dat het resultaat van goed karma dat eeuwen geleden is gezaaid. En als het enorm tegenzit, dan is dat gewoon slecht karma.” De eerste praktijk ging over het accepteren van slecht karma, maar ook het accepteren van goed karma is heel belangrijk, want dat is ook iets wat je van de weg af kan brengen. Veel voorspoed is niet een optimale situatie om de dharma te kunnen beoefenen. Want dan heb je het te goed. Dan ontbreekt de urgentie.
De derde beoefening is, zoek niets. Ik zou dat een beetje willen vertalen als, wees je bewust van waar je naar hunkert. Ik vind het woord hunkering zo mooi. Want het is niet zo dat je nergens naar mag verlangen of dat verlangen slecht is of fout is, maar wat je van het pad afbrengt is hunkering. Die hunkering vanuit het gevoel, ik kom iets tekort of er mankeert iets aan mij. Er is iets mis met mij. Een soort van armoede bewustzijn. Dan ga je iets najagen vanuit die hunkering, vanuit een tekort. Dus het probleem zit hem eigenlijk in dat gevoel van tekort. Ik ben niet goed genoeg en dat is ook weer, ik doe het niet goed. Dat idee van ik doe het niet goed of ik moet het beter doen, dat heeft allerlei gevolgen. Het zet je aan tot zoeken, tot grijpen, tot een hunkeren naar een soort bevestiging of troost. Probeer dat te laten. Dat is zijn derde praktijk. Dus het is niet zo dat je niet mag hunkeren of niet mag zoeken. Het is geen regel, het is geen verbod of gebod. Het is proberen steeds weer opnieuw niet te zoeken. Wees je ervan bewust dat je dat weer aan het doen bent. Dat je het buiten jezelf aan het zoeken bent en laat het met een glimlach los. Zoek het dus ook niet in het boeddhisme. Niet in boeddhistische teksten, niet in boeddhistische leraren, niet in meditatie. Zoek het nergens in. Want het haalt je weg van jezelf. Het creëert een scheiding en onrust.
De vierde praktijk is proberen je voortdurend voort te bewegen in overeenstemming met de dharma. Probeer voortdurend mee te bewegen met de dharma, mee te stromen met de dharma. Hij geeft een hele interessante aanwijzing over hoe je dat moet doen. Hij zegt: “Als je je leven wilt verrijken, moet je het voortdurend opofferen en weggeven.” Ik sprak een keer met iemand en die zei: “Ik heb een praktijk en dat is, aan het eind van de dag voor het slapen gaan ga ik mijn hele dag na wat ik allemaal gedaan heb. Wat ging er goed en wat ging er niet goed en hoe was mijn dag? Vervolgens geef ik het allemaal weg. Wat ik ook gewonnen of bereikt heb, wat dan ook, ik geef het allemaal weg. Ik doe er afstand van. Het is niet voor mij. Ik hoef het niet. Zo ga ik elke avond met lege handen slapen. Dat geeft heel veel rust.” Dat is de tegenhanger van het armoede bewustzijn. Het is niet een verzaking van, ik mag het niet hebben of ik moet het weggeven, maar het is je keer op keer herinneren en realiseren: “Ik ben rijk genoeg om het weg te kunnen geven. Ik heb zoveel. Ik heb dat voor mezelf niet nodig.” En door dat keer op keer te doen, herinner je jezelf er steeds weer aan: “Ik heb ook eigenlijk niks nodig.” Dat vind ik vier mooie praktijken. Ze zij alle vier heel praktisch. Je zou bijna zeggen, ze lijken niet erg spiritueel. Het is heel erg down to earth, maar dat maakt ze juist zo spiritueel. Het klinkt heel eenvoudig, maar probeer het maar eens te doen.
Er zijn nog twee andere teksten waar ik iets over zal zeggen. Deze gaan over ontwaken. Bodhidharma benadrukt, ontwaken gebeurt in de geest. Het heeft te maken met het gaan zien in de geest wat de geest eigenlijk is. Dat is veel groter dan mijn eigen geest. De geest is eigenlijk de tienduizend dingen. Dat is eigenlijk alles. En er is geen verschil tussen mijn geest en die grote geest. Big mind, zou je kunnen zeggen. Het gaan zien van de geest. Het realiseren van geest is in het Japans kenshō. Daarom, toen zen naar het Westen kwam, dat kenshō vaak zo werd benadrukt en zo belangrijk was. Maar dan weer op een typische westerse manier werden er tijdens sesshins kenshō diploma’s uitgereikt aan mensen die kenshō hadden gehad. Het is niet een soort moment dat je je dat moet realiseren, maar het is een inzicht dat spontaan organisch in je groeit. En hoe meer dat groeit, hoe meer jouw verbinding met de weg zich verdiept. Dat is onze beoefening. Dus onze beoefening is niet gericht op het ergens aankomen, op het einde van de weg. Onze beoefening is gericht op het steeds dieper verbinden en steeds dieper doordringen in de weg zelf, zodat onze beoefening zich steeds meer verdiept en verbreedt en zich in ons wortelt en dat we die oefening ook werkelijk belichamen. Dat het in steeds meer facetten van ons leven doorsijpelt en dat doortrekt. Totdat je dus uiteindelijk uitkomt, als je dan toch wil spreken over een eindpunt, bij dat beroemde oude mannetje op de markt. Geen spoor van heiligheid, niets bijzonders. Maar hij is zo doortrokken van de weg dat het gewoon door hem heen stroomt en dat iedereen tot bloei komt die met het mannetje in contact komt. Daar hoeft hij niks voor te doen, het is de totale belichaming van de weg. En dat is wat onze beoefening is. Steeds meer en steeds dieper de weg gaan belichamen. De verbondenheid met dat innerlijke patroon, met de afwezigheid die de bron is van alles. Het steeds meer ook daadwerkelijk in de vorm brengen zodat het zich manifesteert door ons.
Hoe kan je verbonden raken met het weefsel? Want je kan toch niet niet verbonden zijn met het weefsel? Dus het gaat erom dat je je die verbondenheid keer op keer opnieuw realiseert, omdat het blijkbaar uit beeld raakt. Je zou denken hoe is het mogelijk, maar toch raakt dat uit beeld. Om welke reden dan ook. En dat heeft ook met karma te maken. Karma brengt ons vaak uit onze baan. Het brengt ons vaak van slag. Dus dan denken we dat die verbondenheid weg is. Dus het is het steeds weer opnieuw realiseren. En dat woordje realiseren vind ik mooi, want het betekent enerzijds gaan beseffen, maar ook het weer in de vorm brengen.
Dienstbaarheid zou gelinkt kunnen worden aan het vierde punt van Bodhidharma. Misschien nog beter verwoord als vrijgevigheid. Vrijgevigheid is de eerste van de zes paramita’s, de zes volmaaktheden in het mahayana boeddhisme. In het Indiase boeddhisme is vrijgevigheid een van de zes kwaliteiten die je kunt ontwikkelen. Maar wat Bodhidharma hier eigenlijk zegt is: “Hou je gewoon steeds bezig met die eerste van vrijgevigheid. Dan hoef je die andere vijf eigenlijk niet meer te beoefenen. Want die eerste, daar zit alles al in.” Vrijgevig zijn met jezelf. Jezelf in dienstbaarheid opstellen voor die ander, voor de wereld, voor die tienduizend dingen, dat is vrijgevig zijn met jezelf. Dan zeg je oké, zet mij maar in. Vrijgevigheid kan allerlei vormen aannemen. Je hebt ook allerlei soorten van vrijgevigheid. En ik zou bijna willen zeggen je hebt relatieve vrijgevigheid en absolute vrijgevigheid. Dus vrijgevig zijn in aandacht, tijd, vriendelijkheid en compassie zijn belangrijke vormen van vrijgevigheid. Maar waar Bodhidharma het hier over heeft is een soort absolute vrijgevigheid. “Ik geef het allemaal zonder onderscheid. Ik geef alles.” Dat is dus ook een houding. Het is niet een actie dat je iets bepaalds geeft, maar het is een houding van “ik hoef niks voor mijzelf”. Dus daar zit nog een nuance in. En natuurlijk zal die houding ertoe leiden dat je in situaties vrijgevig bent met je aandacht en je compassie. Maar daar ben je niet op uit. Je bent alleen maar die houding keer op keer aan het cultiveren, aan het beoefenen. Steeds jezelf herinneren aan dat je niks hoeft.
In hoeverre gaat het op voor materie? Ik heb altijd gewaarschuwd voor de padvinderachtige vrijgevigheid. Mensen die proberen vrijgevigheid om te zetten in goede daden en dan geld en bezittingen geven en niks zelf overhouden. Dat bedoel ik er niet mee. Het is een houding. Het heeft niet een bepaalde vorm. Dan kan je zeggen dat is lekker makkelijk want dan kost het je niks. Maar dat bedoel ik niet. Ik bedoel, het is die houding die zo belangrijk is omdat die ook tegen dat armoede bewustzijn ingaat. Want het armoede bewustzijn dat zegt: “Ik heb iets nodig voor mezelf, ik kan het niet missen, want ik heb het nodig.” Terwijl die vrijgevigheid is: “Ik heb eigenlijk niets nodig.” Dat gebeurt in de geest. Het is een houding, dat is de beoefening. De beoefening is niet heel concreet dat je iedere dag een overschrijving doet. Daar gaat het niet om. Het betekent niet dat je het letterlijk allemaal in de materie moet weggeven.
Maar je moet ook niet de materie naar je toe harken, want dat heeft weer met het hunkeren te maken. Dat is die derde praktijk om niet toe te geven aan dat hunkeren en dat grijpen. Het is bijna een soort neutraliteit. Je harkt het niet naar je toe, maar je houdt het ook niet vast. Je laat het stromen zonder daarbij zelf in de weg te zitten met je armoede bewustzijn. En dat keer op keer beoefenen. Dan ontdek je ook keer op keer misschien meer over wat een armoede bewustzijn eigenlijk is en hoe dat zich manifesteert. Het is voor ieder van ons weer anders. Dat is een hele interessante beoefening.