3 oktober 2023 

Vanavond gaan we verder met Chuang Tzu. We hebben het tot dusverre gehad over de I Ching en over de Tao Te Ching. Beiden hebben hele belangrijke elementen aangeleverd die terugkeren in onze zentraditie. In de I Ching hebben we gezien dat alles met alles verbonden is. Alles is één grote vergankelijke stroom. De dingen vormen één geheel, een voortdurende stroom van configuraties, constellaties. In de Tao Te Ching hebben we daar iets meer over geleerd. De Tao is een aanduiding voor het weefsel dat de werkelijkheid uitmaakt. Dat is geen weefsel dat losstaat van ons, het werkt juist altijd samen met ons. Hoe wij aandacht schenken aan de werkelijkheid bepaalt ook hoe de werkelijkheid zich toont. We hebben ook gezien dat dat weefsel, die Tao, als het ware een binnenkant en een buitenkant heeft. Het is enerzijds de bron van alle dingen, maar anderzijds komt het op een bepaalde manier steeds in de vorm, dat is Te. Daarom gaat de Tao Te Ching over Tao en over Te. De Te is het vermogen van de Tao om steeds in de manifestatie te komen, om steeds zichtbare vormen aan te nemen. Wij kunnen ook Te hebben als mens als wij er heel goed in worden om die Tao zich te laten manifesteren door ons heen, dan hebben wij een werking.  

In de Chuang Tzu komt er een nieuw element bij dat je ook heel veel terugziet in de zenverhaaltjes. Er zijn verschillende manieren waarop de Tao zich kan laten manifesteren, om met die bron samen te werken. De werkelijkheid is een voortdurende coproductie, een gezamenlijk werk van onszelf en de Tao. Deze coproductie kan op verschillende manieren plaatsvinden. Je kunt het vergelijken met muziek. Neem bijvoorbeeld een stuk van Rachmaninov, het tweede pianoconcert. Die muziek van Rachmaninov bestaat op de bladmuziek. Maar die zit niet alleen maar in die bladmuziek. Er is ook een instrument voor nodig en een menselijk persoon die via dat instrument de bladmuziek in de manifestatie kan brengen. Dat is niet alleen maar een kwestie van technisch alle noten kunnen spelen, het is ook een kwestie van met je gevoel spelen. Ook als je dan af en toe een nootje fout speelt. Het gaat erom dat je die bladmuziek interpreteert, dat je die tot leven brengt. Het is altijd een coproductie tussen de partituur, het instrument en de speler. Die drie dingen bepalen het samen. En zo is het ook met de Tao. Om de Tao ten gehore te brengen of te vertolken of te spelen, gaat het er ook om dat we die bladmuziek goed leren beheersen, dat we ons daar op kunnen afstemmen. Maar de andere manier om muziek ten gehore te brengen is jazz, via de improvisatie. Dan is er geen bladmuziek, maar er zijn een aantal musici die met elkaar resoneren en op elkaar afstemmen en die dan in het moment iets vertolken, iets nieuws ten gehore brengen. Dat is ook vertolken, dat is ook in de manifestatie brengen. Maar niet volgens de regeltjes van de bladmuziek, maar vanuit resonantie.  

Die beide manieren om Tao in de manifestatie te brengen vind je bij Confucius en bij Chuang Tzu. Bij Confucius vind je meer de benadering van de bladmuziek, van het noten lezen goed onder de knie krijgen. Confucius zegt dat dat gaat via de rituelen. Rituelen zijn een hele belangrijke manier om de Tao te laten klinken, te belichamen, ten gehore te brengen. Te betekent dan heel goed zijn in rituelen, precies op het juiste moment het ritueel kunnen doen en precies weten hoe je dat moet doen. Maar Chuang Tzu zegt, het gaat er niet om dat je je heel goed leert houden aan de regeltjes van het ritueel. Het gaat erom dat je spontaniteit ontwikkelt en leert daarop te vertrouwen, zodat je van binnenuit de Tao kunt ontvangen, opnemen en belichamen, en daarmee iets laten klinken. Dat zijn dus verschillende manieren van de Tao in de vorm brengen. Vaak zie je in de geschriften een competitie tussen de confucianisten en de taoïsten. Dan zie je dat ze elkaar een beetje belachelijk maken. Chuang Tzu vindt dat de confucianisten vastzitten in de regeltjes, en de confucianisten vinden dat Chuang Tzu totaal losgeslagen is. Er is natuurlijk heel veel onderlinge rivaliteit, maar er is in de Chinese cultuur ook een soort taakverdeling en boedelscheiding. Taoïsme en confucianisme zijn twee manieren om de werkelijkheid te benaderen en om die in de manifestatie te brengen, en die zijn allebei nodig.  

In de tekst voor vandaag van Chuang Tzu staat daar een mooi voorbeeld van. Een discipel van Confucius gaat naar een Taoïstische begrafenis, en is helemaal geschokt. Want die Taoïsten lopen maar wat te zingen naar dat lijk. Ze maken er een feestje van. Hij is heel verontwaardigd en stapt naar voren en zegt: “Hoe kan je nu zingen bij het lijk van je dode vriend? Dit is toch niet in overeenstemming met het ritueel? Dit hoort niet, dat is niet respectvol.” De taoïsten kijken elkaar aan en lachen een beetje en zeggen, wat weet deze gast nu van rituelen? Vervolgens gaat die discipel terug naar Confucius en vertelt hem wat er gebeurd is. Confucius zegt: “Sorry, het was een fout van mij om jou naar die begrafenis te sturen, want zij doen iets heel anders dan wij. Zij zijn mensen die zich voortdurend begeven voorbij het bekende, en ik ben meer iemand die de weg probeert te vinden binnen het bekende.” 

Binnen het bekende en voorbij het bekende, dat zijn twee aspecten van de werkelijkheid die elkaar nooit kunnen ontmoeten. Je kunt óf binnen de gebaande paden blijven, zoals wanneer je Rachmaninov speelt, óf je kunt voorbij de gebaande paden gaan, dat is Chuang Tzu. Hij is van de vrije improvisatie. En juist Chuang Tzu wordt in de latere zenverhalen ontzettend vaak geciteerd. Dat zijn de zenverhalen die we kennen waarin de zenmeester voortdurend iets onverwachts doet, improviseert, en zich niet houdt aan de gevestigde boeddhistische doctrine. 

Wanneer Chuang Tzu spreekt over het navigeren van de Tao heeft hij het over xiao yao you. Hinton vertaalt dat als wandering, boundless and free. Er is een mooie Nederlandse vertaling van René Ransdorp, zwerven, vrij en blij. Dat is een bepaalde houding tegenover de werkelijkheid die niet doelgericht is, niet gericht is op ergens aankomen of op een bepaald resultaat. Het is ook een onderzoekende houding en tegelijkertijd een soort spelen. We vinden het ook bij Dogen terug als hij zazen beschrijft als de geest laten spelen in samadhi. Dat zwerven, vrij en blij zie je heel vaak in de zenverhalen. Dat is een manier om met de Tao te interacteren.  

Ik wil dat verbinden met een artikel over het Engelse begrip leisure. Leisure wordt in het Nederlands vaak vertaald met vrije tijd, maar dat is het helemaal niet. Het is een bepaalde houding tegenover de werkelijkheid. Je hebt eigenlijk drie manieren om in het leven te staan: werk, amusement en leisure. Leisure is niet werken, want dan ben je doelgericht bezig om van alles te bereiken. Het is ook niet puur ontspanning, want dan ben je er alleen maar op uit om een goede tijd te hebben. Maar het is een derde houding. De schrijver van dat stuk benoemde dat als contemplatie. Wij denken vaak dat contemplatie betekent, ergens over nadenken. Maar contemplatie is eigenlijk dat zwerven, vrij en blij. Het is een hele speelse, open houding tegenover de dingen, zonder dat het nuttig hoeft te zijn, zonder dat je probeert iets te veranderen of te verbeteren. Maar ook zonder dat je je toevlucht neemt tot allerlei externe impulsen die ons moeten amuseren of die de verveling op een afstand houden. Het is een aanwezig zijn dat ruimte biedt voor de dingen, door niet te vluchten in doelmatige activiteit, maar ook niet te vluchten in entertainment. Het is precies tussen doelmatigheid en entertainment in. Wij hebben dat tegenwoordig niet vaak meer, want heel vaak zijn we doelmatig bezig. Als er dan een moment is dat er even niets te doen valt, dan is je telefoontje altijd binnen handbereik, dan is entertainment nooit ver weg. Contemplatie is een derde weg waarin je dus geen van beide doet. Dat is wat Chuang Tzu ook probeert aan te duiden met zwerven, vrij en blij. Het is niet op zoek gaan naar amusement of vertier, ook niet op zoek gaan naar iets nuttigs, maar een derde weg. Het is niet nuttig en ook niet entertainend. Het is een andere zijnswijze, een manier om je te verhouden tot de tienduizend dingen waardoor je de ruimte, de voorwaarden, schept om de Tao op een andere manier te laten opklinken in jou, waarbij je van tevoren niet weet wat eruit gaat komen. Dus dat is weer improvisatie, dat is weer die jazz, waarbij er niet iets uit moet komen en waarbij er niet een bepaald doel is, maar waarbij je het organisch laat ontstaan. Dat is een belangrijk deel van onze zenbeoefening: de ruimte geven voor de dingen om organisch te ontstaan. Zazen is de stilte ingaan en de geest laten doen waar die zin in heeft. De geest vrij en blij laten zwerven. Dus niet in een keurslijf van een bepaalde meditatietechniek, zelfs niet het keurslijf van het hier en nu. Totaal vrij, totaal open. 

Dat zou je overgave kunnen noemen, maar dat is het ook weer niet helemaal. Het is ook zwerven, een weg gaan, langs het pad dat zich opent. Het is niet alleen maar overgave en bij wijze van spreken op je rug gaan liggen. Het is ook iets actiefs. Het zit een beetje tussen dat actieve en het passieve in. Er zit ook het aspect in van onderzoek en nieuwsgierigheid. Er is een soort betrokkenheid, een nieuwsgierigheid en belangstelling voor wat er om je heen is, voor de aarde, voor jou en voor al die dingen bij elkaar. Deze belangstelling is een heel belangrijk aspect van wat wij toelaten als wij de stilte ingaan. Wij beoefenen iets wat niet te maken heeft met een soort gedisciplineerde zelfsturing. En het heeft ook niet te maken met divertissement en ons laten entertainen. Het is een derde weg. Het is contemplatie.