7 november 2023

Tao Sheng, Hsieh Ling-Yűn en T’ao Ch’ien (een dichter) leefden in het begin van de 5e eeuw. Zij waren alle drie betrokken bij de ontmoeting van de taoïstische traditie met het nieuwe Indiase boeddhisme en de nieuwe Indiase teksten die naar China kwamen. Vooral Hsieh Ling-Yűn is daar heel erg invloedrijk in geweest. Wat hij voor het eerst onder woorden heeft gebracht is zijn benadering van de onmiddellijke verlichting in plaats van de geleidelijke verlichting.

Toen het boeddhisme in India ontstaan is, is het ontstaan als een weg naar bevrijding. Het boeddhisme is begonnen met de vier nobele waarheden. Er is een probleem, en dat probleem moet worden opgelost. Het probleem is dat het leven onbevredigend is. De oorzaak van dat probleem is onze begeerte, haat en onwetendheid. Het achtvoudige boeddhistische pad is de weg waarop men stapje voor stapje een einde maakt aan begeerte, haat en onwetendheid. Het is eigenlijk een hele nuchtere, praktische, bijna medische benadering. Er is een probleem met ons en in ons leven en dat kunnen we oplossen met een aantal handvaten en door een aantal technieken te gebruiken. Meditatie speelt daar een grote rol in. Dus door meditatie te beoefenen op het boeddhistische pad kun je bijdragen aan het verminderen van begeerte, haat en onwetendheid. Er zijn allerlei verschillende vormen van meditatie: concentratiemeditatie, inzichtmeditatie, mindfulness etc. Het zijn allemaal technieken die je kunt toepassen om begeerte, haat en onwetendheid te verminderen.

Je zou kunnen zeggen dit is een goede benadering. Toch zeggen deze drie mensen dat het geen goede benadering is. Je kunt wel op een geleidelijke manier allerlei goede eigenschappen ontwikkelen. Alleen als het gaat om ontwaken, om wakker worden, om verlichting, dan kun je dat nooit op een geleidelijke manier realiseren. Verlichting is niet een doel dat je kunt bereiken. Dat was een enorme ommekeer. Dat was een nieuw idee, een nieuwe manier van denken over wat verlichting is.

Het was ook een nieuwe manier van denken over waarom je eigenlijk zou moeten mediteren. Mediteren, dat doe je niet om er iets mee te bereiken. Iets  ermee willen bereiken zit alleen maar in de weg. Dat is tot op de dag van vandaag een steen des aanstoots voor sommige andere boeddhistische scholen die zeggen: “Nee, het gaat er juist wel om dat je het geleidelijke pad beoefent.” De zen traditie heeft dit aspect (directe verlichting) heel duidelijk opgepakt (dit duurde meerdere honderd jaar). In de studie sesshin gaan we hier verder op in met de platform Soetra van de zesde Zen patriarch, die juist dat aspect van de onmiddellijke verlichting verder uitdiept. Het Nederlandse woordje onmiddellijk heeft die mooie dubbele betekenis. Het betekent meteen, maar ook zonder middel. Dus niet het resultaat van een methode.

We weten niet precies waar het nieuwe idee vandaan komt, hoe dat komt dat iemand zo opeens verlichting op die manier ging interpreteren. Die tekst die Hinton als voorbeeld geeft, The Source Ancestral Discourse, de soetra over de voorouderlijke bron of de oeroude bron, daarin zegt hij: “Ik ben eigenlijk tegen de Indiase boeddhistische benadering en ook tegen Confucius.” Want Confucius, die heeft het over zelf cultivering en over leren en jezelf ontwikkelen. Maar voor Confucius komt daar geen einde aan. Confucius was meer van het levenslang leren. Het steeds opnieuw verder cultiveren zonder eindpunt. Dus wat daar ontbreekt, zegt hij, dat is de verlichting, het ontwaken. Je blijft maar doorgaan met cultiveren, zonder dat daar echt radicaal ontwaken bij komt kijken. Hij is tegen de geleidelijke benadering van het Indiase boeddhisme, omdat dat suggereert dat er stadia kunnen zijn van verlichting. Dat was ook zo, want in de Indiase teksten lees je dat er vier stadia van verlichting zijn. Het eerste stadium betekent dat je gegarandeerd binnen zeven levens de volledige verlichting bereikt. Het tweede stadium garandeert dat je in de volgende wedergeboorte de volledige verlichting bereikt. Het derde stadium garandeert dat je later in dit leven de volledige verlichting bereikt. En het vierde stadium is het bereiken van de volledige verlichting. Dus dat is een soort model met vier stadia. Gewoon een kwestie van minder en minder begeerte, haat en onwetendheid. Op een gegeven moment is het op en dan ben je klaar, dan ben je er.

Het Indiase model is: iedereen kan binnen zijn of haar omstandigheid en vermogens een steentje bijdragen en het lukt misschien niet in één leven. Er zijn vele levens voor nodig. Door je inspanningen kun je ook een betere wedergeboorte realiseren. Dat is ook al iets dat bijdraagt aan toekomstige mogelijkheden. Dus het is een model dat uitgaat van stapje voor stapje steeds dichter bij verlichting te komen, alsof je een berg bewandelt en bij de top wilt komen. Het is misschien een lange tocht, maar uiteindelijk kom je er. Ooit zet je die laatste stap, en dan sta je op de bergtop en dan plant je je vlag, dan neem je een selfie en dan ben je er. Dat is het idee van die geleidelijke benadering. Alsof verlichting gewoon de laatste stap is in een reis van duizenden stappen.

Maar er is een probleem met die manier van denken. Het probleem is dat verlichting iets radicaals is. Het is radicaal anders dan alles wat binnen het veld van oorzaak en gevolg ligt. In Indiase boeddhistische teksten zeiden ze al: verlichting is ongeconditioneerd, het wordt niet door iets veroorzaakt. Verlichting is niet het gevolg van een oorzaak. Het is in zichzelf besloten. Dat betekent, als je dat goed consequent doorredeneert, dat er geen pad naar verlichting is. Want als het niet het gevolg is van een oorzaak, dan kun je ook eigenlijk niks doen om die verlichting dichterbij te brengen. Het gebeurt, en dat is dat onmiddellijke. Er is geen methode die je dichterbij kan brengen. Er is geen strategie die je dichter in de buurt kan brengen. Sterker nog, iedere methode en iedere strategie staat je eigenlijk alleen maar in de weg omdat je daarmee eigenlijk verlichting naar beneden haalt als een soort doel. Iets dat valt binnen investering en rendement, oorzaak en gevolg, ziekte en genezing. Maar dat is het niet. Het gaat om een sprong, een leap of faith zou je kunnen zeggen. Een sprong van vertrouwen, in de afgrond. Soms moet je springen zonder dat je weet waar je terecht komt en of je wel vaste grond onder je voeten hebt of gaat krijgen. Die garantie is er niet. Dan moet je al je zekerheden en al het bekende achter je laten en een stap nemen in een onbekende richting.

Dat heeft ook heel sterk te maken met waar we het vorige week over hadden. Dat niet weten waarnaar je op weg bent. Als je te duidelijk weet: ik ben op weg naar verlichting, en ik ben nu ongeveer op een derde, en ik moet nog zo en zoveel, dan weet je te veel. Dan heb je verlichting in je eigen verhaal ondergebracht. Verlichting staat altijd radicaal buiten alle verhalen. Het is de bevrijding van alle verhalen en alles wat wij kunnen bedenken. Het is iets radicaal anders. In de hele boeddhistische traditie zie je dat mensen voortdurend worstelen en zoeken naar een manier om die radicale andersheid onder woorden te brengen. Dan zeggen ze “het is niet dit of het is niet dat” en “het is een mysterie”. Maar dat zijn ook alleen maar woorden die dan weer een eigen verhaal krijgen. In deze Chinese context wordt echt benadrukt dat welk verhaal je ook maakt, verlichting staat daarbuiten. Je kunt het dus ook niet in woorden en begrippen vangen. Beoefenen met woorden en begrippen kan goed zijn, want het kan allerlei goede gevolgen hebben en je kunt goede kwaliteiten ontwikkelen. Dat is prima. Maar verlichting ga je er niet mee realiseren.

Maar hoe moet je verlichting dan realiseren? Het antwoord is, verlichting realiseert jou. Dus jij kunt verlichting nooit realiseren. Maar verlichting kan wel jou realiseren. Als je het opgeeft, als je loslaat, als je opgeeft te proberen het te bereiken, als je opgeeft te proberen het te zoeken, het te pakken, het te grijpen. Als je ophoudt met het beoefenen van meditatie als een methode om onderweg te gaan naar verlichting. Wat is nu het probleem als je meditatie beoefent als een methode naar verlichting? Omdat als je dat doet, dan heb je dus met je meditatie een bepaald doel. Dan zeg je, ik wil daar naar toe, dat is goed en dat andere is niet goed. Dan ga je, op een duidelijke manier of op een hele subtiele manier, jezelf onder druk zetten. Dan ga je oordelen naar jezelf toe. Dit is wel goed en dat is niet goed. Wat ik nu denk is niet goed, maar wat ik dan denk is wel goed. Wat ik nu voel is niet goed en wat ik dan voel is beter. Je raakt verstrikt in die logica van beter of slechter. De volgende stap is dan dat je dingen van jezelf, ervaringen, gedachten en gevoelens gaat onderdrukken. Je wil dat het anders, beter, heiliger of spiritueler wordt. Je wilt een meer spirituele ervaring hebben.

Het punt is dat de inhoud van je ervaring helemaal niets te maken heeft met verlichting. Het heeft misschien wel met andere dingen te maken. Met of je kundig bent in bepaalde dingen en of je je goed kunt concentreren of niet. Dat zijn allemaal kwaliteiten, die je kunt ontwikkelen. Maar met verlichting heeft dat helemaal niets te maken. Dus als je gaat mediteren vanuit een idee van toch subtiel bepaalde gedachten of gevoelens te onderdrukken, of dat je denkt ik wil dat het stiller wordt of dat ik me beter ga voelen of meer verheven ga voelen, dat brengt verlichting niet dichterbij. Je kunt misschien wel spirituele ervaringen hebben, maar ja, spirituele ervaringen die komen en die gaan en dat beklijft niet. Verlichting heeft eigenlijk niets te maken met een spirituele ervaring. Waar heeft het dan wel mee te maken? Hsieh Ling-Yűn begint hier al met een zaadje te leggen, wat later verder wordt uitgewerkt door Dogen. En dat is dat verlichting te maken heeft met jezelf vergeten. Dus niet met een beter, ontwikkelder zelf krijgen, maar jezelf vergeten. Dat die scheiding tussen ik en de ander smelt, wegvalt. Dat je dat vergeet. Dat je kunt worden overweldigd door iets anders, iets groters, door het geheel.

Het beeld dat hij daarvoor gebruikt, en dat wordt in China heel vaak gebruikt, is het beeld van de spiegel. De kalme, rustige spiegel.  Als het water rimpelloos is en er is geen wind en het water is heel stil, dan wordt alles daarin weerspiegeld. Dan kan de maan daar volledig in worden weerspiegeld. Dat spiegelende water, dat neemt alles in ontvangst, zonder keuze, zonder voorkeur of afkeer en geeft het weer terug. Dat is wat een kalme spiegel doet. Helemaal in ontvangst nemen, zonder selectie of keuze en weer teruggeven. Spiegelen. Dat wordt als metafoor gebruikt voor het soort bewustzijn wat te maken heeft met verlichting. Een bewustzijn dat de tienduizend dingen totaal ontvangt, de tienduizend dingen kunnen ongehinderd binnenkomen, en het geeft ze vervolgens ook weer onbelemmerd terug. Want het houdt niets vast voor zichzelf omdat het te maken heeft met zelf vergetelheid. Dus het is een bewustzijn zonder dat er iemand aan de knoppen draait van: wat is dit interessant en dat kan ik misschien gebruiken en daar moet ik wat meer mee doen. Die persoon dat zelf, dat is er niet meer, dat is weggevallen. Dan is er een keuzeloos bewustzijn.

De zen traditie nam dit heel erg over en heeft verder gedacht en geschreven over hoe je dat dan kan beoefenen. Wat is beoefening dan? We zien bij de Zen traditie een enorme creativiteit in wat allemaal beoefening kan zijn. Maar één ding is wel duidelijk: beoefening staat niet tegenover het zogenaamde dagelijks leven. Dus niet ik heb hier mijn beoefening en dan heb ik daar mijn dagelijks leven. Mijn beoefening gaat wel goed, maar mijn dagelijks leven, daar heb ik problemen. Of mijn beoefening gaat goed, maar hoe pas ik het toe in het dagelijks leven? Mensen maken dat onderscheid. In de zen traditie wordt steeds gezegd je dagelijks leven is je beoefening. Dus het is heel goed om te zitten, maar niet vanuit de houding om er iets mee te willen bereiken. Want dat werkt niet. Maar als je ophoudt met zitten, dat werkt ook niet. Het is wel goed om te zitten, maar om andere redenen. Om mysterieuze redenen. Het wordt allemaal veel minder logisch. Dus dat is de onmiddellijke verlichting.

De derde figuur waar ik iets over wil zeggen is de dichter T’ao Chien die vooral bekend stond om zijn regelmatige en misschien wel overmatige consumptie van wijn. Het was een wijndrinker en dat was de reden dat hij weliswaar bij het Chan klooster in de buurt woonde, en daar ook vaak op bezoek kwam, maar daar niet ging wonen, want dan mocht hij geen wijn drinken. Dus hij was een randfiguur. Dat is ook zo typerend voor de latere zen traditie dat het die randfiguren omarmt. De marginale figuren die er niet bij willen horen. De figuren die zich niet willen binden aan de instituties omdat ze dan allerlei regeltjes moeten gehoorzamen. T’ao Chien weigerde om een goed boeddhist te zijn. Laat mij maar gewoon lekker met mijn glaasje wijn.

Ik vertel dit omdat dat een bepaalde wildheid symboliseert. Zen gaat over leegte realiseren en wijsheid etc. Maar het gaat ook over wildheid, over chaos, over voorbij regels en over authenticiteit. Wildernis is een heel belangrijk thema en het heeft er van het begin af aan al in gezeten. Dus dat moeten we niet uit het oog verliezen. Chans poëzie en de dichtkunst, die wordt enorm belangrijk in de zen traditie omdat je via een gedicht iets kunt overdragen wat je niet kunt overdragen op logische wijze. Koans zijn inderdaad soms poëtisch. Die proberen iets te wekken op dezelfde manier als waarmee je met een gedicht iets kan wekken. Met een gedicht kan je een landschap of andere beelden oproepen. Gedichten hebben dus een bepaalde kracht. En dat is iets heel anders dan iets helder en duidelijk uitleggen of informatie overdragen. Het is veel meer dat er dan door die kracht iets dichterbij kan komen, dat er iets kan gaan resoneren, dat er iets binnen bereik kan komen dat anders niet binnen bereik komt. Voor T’ao Chien was ook het wijn drinken een manier waarop iets binnen bereik kwam wat op een andere manier niet binnen bereik kwam en dat was zijn weg. De zen traditie is altijd heel erg tolerant geweest tegenover idiosyncratische mensen die hun eigen weg hadden, die misschien niet volgens de regeltjes het allemaal goed deden, maar die wel authentiek waren en oprecht waren en op hun manier probeerden om het allemaal wat dichterbij te brengen.

Dat gaat al terug tot Zhuang Zi: het opvoeren van de randfiguren en de dronkaards en de rovers, het je niet aanpassen en geen officiële functie in willen nemen. De dronkaard die van een wagen afvalt en niks breekt omdat hij zich niet verzet tegen de val en niet forceert. Dus dan kom je zachter neer omdat je je gewoon laat gaan, in dronken toestand.
Er is ook een mooi verhaal over de oude lelijke boom die volkomen nutteloos is en nergens goed voor is. Dus je kunt het hout nergens voor gebruiken, je kunt het niet opstoken, je kunt er geen meubels van maken, want het is krom en daardoor blijft die boom gespaard, terwijl de andere bomen worden gekapt, want die zijn zo veelbelovend. Maar de nutteloze boom overleeft.

Dus de kunst is om een andere manier van denken te realiseren, een kanteling van je perspectief waardoor je je realiseert dat verlichting niet een doel in de toekomst is, maar een stroom die altijd aanwezig is. De tekst van vandaag noemt het innerlijk patroon van de dingen. Dus verlichting zit midden in de dingen. Het is er eigenlijk al en het kan jou realiseren. Het is niet iets dat jij moet proberen te bereiken.

Maar wat doet een bodhisattva dan eigenlijk? En wat heeft het voor nut om een bodhisattva te willen zijn? Als bodhisattva ben je geen padvinder die zoveel mogelijk probeert om goede daden te doen en mensen te helpen. Dat zijn allemaal hele goede dingen, maar dat is niet wat een bodhisattva is. Het is veel mysterieuzer wat een bodhisattva dan eigenlijk wel is. Want een bodhisattva heeft een streven, een groot verlangen. Maar eigenlijk weet een bodhisattva niet waar dat verlangen over gaat. Het gaat altijd gepaard met niet weten. Zo gauw een bodhisattva wel weet waar dat verlangen over gaat, en daar mooie verhalen over kan vertellen, zou er een rood lampje moeten gaan branden. Want een bodhisattva weet niet wat hem of haar beweegt. Een bodhisattva kan gewoon niet anders. Dat is het soort streven van de bodhisattva. Het is geen bepaald streven maar een onbepaald streven, een open streven, een niet wetend streven. Maar het is er wel. En dat is wat de bodhisattva voortdurend in beweging brengt. De bodhisattva wordt voortdurend in beweging gebracht door iets waarvan hij of zij niet weet wat het is. En toch is het er. Je kunt zeggen, het is een toelaten van het leven zelf, een toestaan om overweldigd te worden door het leven zelf, in plaats van het voortdurend op een afstandje proberen te houden of te managen. Maar toelaten dat het leven jou realiseert.