WORDEN WAT JE BENT
‘If you go to a teacher and have
a powerful experience, it’s that experience that you surrender to. What usually
happens next though, is that you get involved witht the personality of the
teacher. (…) That’s when the trouble starts’.*
Andrew Cohen
Gedreven door zijn vurige verlangen naar
verlichting liet André van der Braak zich betoveren door de charismatische
spirituele leraar Andrew Cohen. Pas elf jaar later wist hij de ban te breken.
Van der Braak schreef een onthullend boek over zijn tijd bij de goeroe: Enlightenment Blues.
door: Ad van der Neut
Een absurde opdracht. Wreed’, oordeelt de
ex-leerling over de hem ooit door zijn leraar opgelegde honderd sessies
‘rebirthing’, een ademhalingstechniek met therapeutische doeleinden.
Ook onzinnig en harteloos: jezelf in een brief aan
je medeleerlingen ‘compleet gek en corrupt’ moeten noemen; het verplicht
minachten van persoonlijke gevoelens; een taboe op elke twijfel aan de meesters
boodschap, op straffe van excommunicatie; vernedering tijdens
groepsbijeenkomsten; door de meester gearrangeerde seksuele relaties;
pushup-marathons voor de mannelijke leerlingen en een geestelijke oorlog tegen
de vrouwelijke volgelingen.
André van der Braak (1963) beschrijft deze en andere
extreme praktijken in zijn boek Enlightenment
Blues, een verslag van zijn tijd bij de spirituele
goeroe Andrew Cohen - wiens organisatie ook in Nederland enige tientallen leden
heeft, plus een centrum in Amsterdam.
Van der Braak, relaxt uitgestrekt op de bank in
zijn Amsterdamse flat: “Op het internet staat een recensie van mijn boek
geschreven door iemand die ook elf jaar bij Cohen heeft gezeten. Hij schrijft
dat ik het helemaal mis heb: er was helemaal geen sprake van misbruik. ‘Van der
Braak beschrijft niet hoeveel liefde achter die handelingen zat.’ Dus zelfs nu
nog zijn er mensen die dezelfde gebeurtenissen honderdtachtig graden anders
interpreteren.”
De uren daarvoor heeft hij uitgebreid verteld over
zijn eigen jarenlange geloof in Cohens ‘spirituele revolutie’. Ooit, in 1987,
was die opstand begonnen in wat hij in zijn -Engelstalige boek een a pool of absolute bliss
noemt.
“Andrew had totaal geen pretenties. Hij was wie
hij was. Een doodnormale Amerikaanse jongen - the
boy next door. Heel aanspreekbaar ook. Na afloop van z’n
lezingen ging je samen op de fiets naar de kroeg. Hij was een maatje met wie je
kon lachen, een mens met al z´n onzekerheden. Iemand die vertelde hoe hij van
school was gestuurd werd, in therapie ging, zich een mislukking had gevoeld. En
tóch voelde je dat hij zich totaal geen zorgen maakte over hoe hij in het leven
moest staan of hoe hij op mensen moest reageren. Het leek allemaal vanzelf te
gebeuren. Dat was de overheersende indruk die ik van hem had: iemand die echt
moeiteloos leefde. Wat je altijd in spirituele boeken leest: moeiteloos leven.
Ja, dacht ik dan, maar hoe moet ik dat doen? In hem zag ik het belichaamd.
Andrew was ontzettend charismatisch, straalde iets
uit waardoor het beste in jezelf naar bovenkwam, je emotioneel open werd. We
kwamen in een Amsterdamse huiskamer bijeen. Er heerste daar een enorme
intimiteit. Je voelde dat iedereen echt samen was, samen wílde zijn. We waren
lotgenoten, mensen die stuk voor stuk
jarenlang hadden gezocht naar deze Bevrijding.”
André van der Braak groeide op in een Naardens
rijtjeshuis in een ‘eigenlijk heel gewoon’ gezin. Vier kinderen. Moeder
huisvrouw, vader werknemer bij een woningbouwvereniging. Beiden katholiek, maar
niet fanatiek. Oudste zoon André was ‘vromer dan zijn ouders’. God was een
vriend, met wie hij hele gesprekken voerde. Over Carla bijvoorbeeld, het meisje
uit z’n klas waarop Andre als achtjarig jongetje smoorverliefd werd. “Die
verliefdheid heeft tot m’n zestiende geduurd. Ik ben ontzettend vasthoudend,
ja. Het was toch een beetje uitzichtloos. Terug
tot Ina Damman, dat boek van Simon Vestdijk.
Daarin herkende ik mezelf heel erg. Een enorme dromer was ik ook. Ik leefde
heel erg in mijn eigen wereld. In bed, wanneer ik niet kon slapen, schreef ik
in m’n hoofd hele soaps.”
De jonge dromer was ook een bezeten doener. Heel
intelligent ook. Hij scoorde 100 procent voor z’n Citotoets, deed als vwo-er de
wiskunde-olympiade, was een fanatieke voetbalspits en behoorde als
tafeltennisser bij de top van Nederland. “Heel veel spelen. Heel veel trainen.
Ik wilde echt de beste zijn. Op school ook.”
Je
schrijft in je boek dat je sociaal onhandig was en stotterde. Als lezer krijg
je een beeld van een heel onzeker jongetje. Kwam je tomeloze ambitie voort uit
die onzekerheid?
“Dat zou kunnen, dat ik een soort lage zelfwaarde
had, die ik wilde opvijzelen. Maar ten eerste: je merkt dat je goed bent in
dingen, tot je verbazing. Vervolgens komt de bevestiging. Trotse ouders. Ik was
de oudste en ook een beetje het lievelingskindje, denk ik achteraf.
Je
was geen onzeker jongetje?
“Ik was wèl een onzeker jongetje. Gewoon heel
verlegen. Met voetballen ook. Ik was
het intellectueeltje, minder weerbaar dan de rest van elftal. Ik werd vaak
gepest. Het stotteren is dan een
tegenvaller, want dan word je natuurlijk helemaal het mikpunt.”
Met de logopediste die hij vanaf z’n veertiende
bezoekt, voert hij talloze gesprekken over wat nu eigenlijk echt van belang is
in het leven. “Ze gaven me een ruimere blik: er zijn méér dingen belangrijk dan
uitblinken. Mijn verlangen naar ‘een meer dan gewoon’ bestaan - altijd al
latent aanwezig - werd geactiveerd.”
Maar
daarvoor had je al een persoonlijk relatie met God. Dus die blik was er al.
“Maar die relatie was voor mij doodnormaal. God
was m’n beste vriend. Een vaderfiguur, met wie ik kon overleggen en de dingen
door kon spreken.”
Van der Braaks spirituele zoektocht bracht hem via
onder andere Trancendente Meditatie, Wolter Keers (leraar in de hindoeïstische
leer van non-ddualiteit, advaita vedanta) bij het boeddhisme. Ondertussen was
hij geleidelijk zijn geloof in een persoonlijke God verloren. Van der Braak:
“Het lezen van de boeken van Krishnamurti, die erg sceptisch stond tegenover
het idee van een persoonlijke God, heeft dat proces versneld. Andrew Cohen
stapte in die lege plek die God had achtergelaten. Een psycholoog zou zeggen:
‘Die André had in z’n jeugd vast een afwezige vader. Mijn vader echter, was er
gewoon. We hadden altijd een goed contact. Maar daarnaast had ik behoefte aan
een goddelijke vader.”
Krishnamurti
was óók de grote propagandist van ‘no guru, no method, no teacher’.
“Heel lang was dat ook míjn benadering. Ik had dan
wel een meditatieleraar, maar die zag ik toch meer als een spirituele vriend.
Iemand die jou adviseert en leert mediteren, maar uiteindelijk ben jij toch de
consument die gebruik maakt van hem. Is hij niet goed? Dan ga je naar een
ander.”
En
toen zei je meditatievriend Harry: ‘we
moeten eens naar Andrew Cohen gaan’.
“Op dat moment waren we al zo’n vijf jaar theravada-boeddhist.
We raakten steeds meer gedesillusioneerd. We mediteerden ons een ongeluk, maar
hadden niet het gevoel dat we ook maar één stap richting verlichting kwamen.
Want dat is wat we wilden. Het theravada zegt: verlichting bestaat wel
degelijk. Je moet gewoon veel mediteren. Dan zul je op een gegeven moment de
werkelijkheid leren zien zoals zij is. Een heel gradueel, lineair pad. Harry en
ik begonnen ons geloof daarin te verliezen. De geruchten dat onze leraar het
bed deelde met vrouwelijke leerlingen droegen daar aan bij. Hij was ook erg
autoritair. Zo en zo moest het en niet anders. Over niets viel met hem te
praten .”
En
Cohen was een lieverdje.
Van der Braak, opverend van de bank: “Dat is juist
het ironische. Toen wij Cohen ontmoetten was hij het tegendeel van een
veeleisende leraar! Verlichting was niet een doel, ergens ver weg in de
toekomst, maar hier en nu. Je moest het alleen zien en verder hoefde je niks,
alleen maar diep te ontspannen. In Europa had hij het ook nooit over de strijd
tegen ego. Pas in 1989, in Californië, is dat langzaam maar zeker begonnen.
De verhuizing naar de VS, het jaar daarvoor, was
al een belangrijke stap. Opeens moest je met elkaar samenwonen. Er waren mensen
bij die hier in Europa alles hadden achtergelaten. Plotseling zit je dan in
Amerika. Dan krijg je conflicten natuurlijk, verschillen in temperament en
achtergrond spelen op. Toen ontstond ook steeds meer het idee van dat je
verlichting ook moest léven. De strijd tegen het ego werd steeds belangrijker.
In 1989 werd die tot een soort officiële ideologie. Toen ook kwamen er
gescheiden mannen-en vrouwengroepen en een sangha (oorspronkelijk de benaming
voor de gemeeschap van boeddhistische monniken red.), naast lekenleerlingen.
Het idee van insiders en outsiders. De insiders moesten voortdurend elkaars ego
bevechten.”
Het
feit dat iemand voortdurend van leer verandert, geeft je toch te denken: wat is
nu waarheid?
“Klopt, maar omdat het stapje voor stapje gebeurt,
over een periode van jaren en je bovendien in een gemeenschap zit waarin
iedereen dezelfde visie deelt, raak je aan de nieuwe ideeën gewend. Daarbij:
het loslaten door Andrew van de je-bent-goed-zoals-je- bent benadering bezat
een bepaalde logica. Weliswaar hebben sommige mensen verlichtingservaringen
gehad, zei hij, maar die hebben geen enkel invloed op hoe ze leven. Wat is dan
het nut van verlichting? Omdat hij die verlichting dus niet belichaamd zag,
ging hij steeds meer de nadruk leggen op het ego dat nog in de weg zat. Pas de
laatste jaren, vanaf ‘96, ging ik me inderdaad afvragen of anything will do. Als
het maar nieuw was.”
Dat
gevoel had je op het laatst?
“Op het laatst, ja. In het begin voelden we ons
aan de vooravond van een spirituele revolutie staan. In een mum van tijd zou
alles radicaal gaan veranderen. Zeferelli’s Life
Of Jesus - nog in Europa keken we samen met Andrew naar die
film. We voelden ons apostelen van een hedendaagse Jezus. Zoals Jezus en zijn
volgelingen het establishment van zijn tijd onderuit hadden gehaald, zo gingen
wij dat ook doen.
Andrew
had het gevoel dat hij een moderne Jezus was?
“Ja.Toen al.”
Waar
was die jongen gebleven waarmee je gezellig naar de kroeg ging?
“Er werd natuurlijk verschrikkelijk veel op hem
geprojecteerd. Je staat in het middelpunt van de belangstelling. Iedereen
verafgoodt je. Schrijft je brieven over hoe je de geweldigste bent die ooit
heeft geleefd. Et cetera et cetera. Achteraf denk ik dat hij steeds meer in die
mythe is gaan geloven.”
Cohens
moeder stapte vanwege de goeroetrip van haar zoon al in 1989 uit diens
beweging. Je schrijft dat ze die een fascistische organisatie noemde.
“Andrews moeder ageerde vooral tegen zijn oorlog
tegen het ego. Een oorlog waarmee zijn eigen leraar, (de Indische advaita
vedanta leraar Harilal Poonja, red.) het overigens helemaal niet eens was. Mijn
leraar heeft slechts een beperkt inzicht, zei Andrew op een gegeven moment. Het
gaat niet om verlichting alléén. Al vrij spoedig dus, dacht hij het beter wist
dan zijn eigen leraar. Zijn zelfvertrouwen groeide bovenmatig snel.
Je
kunt ook zeggen: zijn ego groeide bovenmatig snel.
“Dat zal ik niet weerspreken.”
Ook Cohens verlichtingideaal kreeg steeds
grootsere proporties. In contrast met zijn vroegere leraar, die ‘slechts’ sprak
over persoonlijk verlichting, werd Cohens nieuwe stokpaardje de ónpersoonlijke
verlichting. “Een strijd van goed tegen kwaad op bijna kosmisch niveau”, aldus
Van der Braak.
Voelde je dat ook zo?
“Zo zei Andrew het. En zo voelde je het ook. Het
gaat niet alleen over míjn strijd, tegen mijn ego. Nee wij, Andrew en zijn
leerlingen, moeten met z’n allen een pocket
of light zijn in een duistere wereld, met onze
inspanningen bijdragen aan het doorbreken van de goedheid in die duisternis.”
Maar
dan lees ik in je boek over een retraite van Cohens gemeenschap in Bodh Gaya,
de Indiase plaats waar de Boeddha volgens de legende tot verlichting kwam. Met
enige afkeer beschrijf je de schrijnende armoede daar, de dode lichamen in de
straten. Maar wat deden jullie aan die armoede?
“Niets.”
Dus
jullie zaten daar kosmisch-spiritueel te zijn en ondertussen stierven om je
heen mensen van de honger.
“Nou, het was natuurlijk... je leeft natuurlijk
heel erg in een soort ‘bubble’ in zo’n gemeenschap. Waarbij Andrews perspectief
heel erg door iedereen wordt gedeeld.”
Maar
in die bubble zijn er toch wel momenten waarop je onderling praat over wat je
om je heen ziet gebeuren?
“Wat Andrew zei was: ‘Ja, er is natuurlijk wel
veel ellende, maar de ware revolutie zit in de doorbraak van het bewustzijn. Op
die manier kun je oneindig veel meer voor mensen doen dan dat je ze nu te eten
geeft.”
Dus
gaf je ze niet te eten?
“En iedereen vond het prima. Het paste natuurlijk
ook perfect bij de hele mythe van de Boeddha. Zo’n groep monniken die zich
afzondert in het woud en daar gaat werken aan bevrijding. Voor het heil van de
hele wereld.”
Die mythe gaf in ieder geval de Cohen-gemeenschap
nieuwe geestkracht. Haar leden werden soldaten die samen aan het front vechten.
Van de Braak: ”We voelden ons een voorhoede der mensheid: we staan op de rand
van een grote bewustzijnsverandering en wij zwengelen die als eersten aan.
Natuurlijk, ik twijfelde soms. Maar twijfels waren
een truc van het ego, zei Andrew. Dus als er al een afwijkende gedachte opkwam,
dan dacht je: kijk, daar heb je het ego weer. Wat ís het ego toch doortrapt,
wat ís het ego toch slim.”
Was
het niet gewoon een truc van hèm? Om je stil te houden?
“Het was een truc. Een andere was: zwart of wit.
Hij zei: ik ben totaal geschift en een egomaniak of ik heb gelijk. Make up your mind. Als
je denkt dat ik helemaal getikt ben, hoepel dan maar op, wat zou je hier dan
nog doen. Als je denkt dat ik gelijk heb, ga er dan ook echt voor. Dus je zat
voortdurend in die alles-of-niets-keuze. Mensen werden er om de geringste
kritiek uitgeschopt. Dus ja, dan laat je kritiek wel uit je hoofd. Uit
overleving, maar ook omdat je wilt geloven, omdat je behoefte hebt aan die
revolutie èn het gevoel hebt dat die zinvol en waardevol is. En zolang je dat
hebt, ben je niet bereid om dat helemaal achter je te laten.”
Over
gek gesproken. Op de website van Cohens tijdschrift ‘What Is Enlightenment?’
staat een artikel waarin hij exact aangeeft waar en waarom het mis kan lopen
tussen leraar en leerling.*
“Ik heb het artikel zelf nog geredigeerd, toen ik
de redactie van dat blad zat. Het is een overduidelijke illustratie van dat
Cohen precies weet welke mechanismen er in de verhouding meester-leraar spelen.
Maar hij wijst slechts met een beschuldigende vinger naar andere leraren, naar
zichzelf kijkt hij niet. Psychologisch kun je zeggen: Andrew is narcistisch.
Een van de belangrijkste kenmerken van een narcisten is dat ze een enorm
zelfinzicht paren aan een volstrekt ontbreken van invloed daarvan op hun
handelen.”
Je
bent intelligent, afgestudeerd in zowel psychologie als filosofie. Een van de
redenen voor het schrijven van je boek is dat je wilde laten zien waarom mensen
zoals jij jarenlang bij een goeroe als Cohen kunnen blijven. Maar waarom wordt
de ene intelligente, hoogopgeleide mens volgeling van een goeroe en de ander
niet?
“Ik heb daar vaak over nagedacht. Is er een
profiel van de volgeling en verschilt dat ook per spirituele leraar? Wat je
ziet is dat het zonder uitzondering mensen zijn met een heel sterk religieus
verlangen, een verlangen om zichzelf te overstijgen. Ik noem dat in mijn boek
met een mooi neutraal begrip Eros. De een bezit dat meer dan de ander. Mijn
broertje en zussen bijvoorbeeld hebben helemaal niet zo’n verlangen naar het
goddelijke.
Bij Cohen gaat het ook om heel ambitieuze mensen. De
jezuïeten onder de Godszoekers, mensen met een drive om tot het gaatje te gaan.
Ik voelde mij bijvoorbeeld niet aangetrokken tot Baghwan. Terwijl hij toch ook
die verlichting bood. Alleen was zijn benadering veel speelser, dat ambitieuze
werd helemaal niet gevoed.”
Hebben
volgelingen van een goeroe ook niet veelal te weinig zelfbesef, te weinig
ik-gevoel?
“De psycholoog Len Oakes heeft onderzoek gedaan
naar de charismatische persoonlijkheid. Daarvoor heeft hij elf religieuze
sektes onderzocht. Wat blijkt? Heel veel volgelingen van een charismatische
leider hebben een volkomen normaal ego-besef. Wel hebben velen heel sterk het
gevoel dat ze een opdracht hebben. En in zekere zin zoeken ze de leraar die hen
daarbij helpt. Zolang ze het gevoel hebben dat hij dat doet, blijven ze bij
hem. Zodra blijkt dat het niet meer zo is, gaan ze vaak weg - dus gaat bijna
iedereen uiteindelijk weg. Of je met
een leraar ‘matcht’ hangt af van gemeneschappelijke normen en waarden. Daarom
sprak Cohens ‘je moet in staat zijn alles op te offeren voor verlichting’ mij
zo enorm aan. Ik was daar wel klaar voor: die geestesgesteldheid had ik al min
of meer vanaf mijn zestiende.”
Onbewust
zocht je dus al die tijd naar een gelijkgestemde leraar?
“En dat was Cohen. Vandaar ook dat het emotioneel
zo diep kon gaan en het niet alleen een kwestie was van intellectueel overtuigd
zijn. Wolter Keers onderwees immers min of meer dezelfde Advaita-Vedanta leer
als Andrew in het begin. Dus in die zin was het niks nieuws.”
Wat
voelde je toen en nu als je opdracht?
“Toen: verlicht worden. Nu? Dat is moeilijker.
Eigenlijk denk ik, terugkijkend, dat het mijn hele leven mijn opdracht is
geweest om die Eros, dat verlangen, een plaats te geven. Maar zonder daarbij te
vervallen in een illusie en mezelf uit handen te geven.
Ik ben tegenwoordig veel meer geïnteresseerd in
onze westerse filosofische en religieuze traditie. Ik werk aan een proefschrift
over het streven naar zelfvolmaking bij Nietzsche. Wat me in Nietzsche aantrekt
is dat hij aan de ene kant de filosoof is van de twijfel, het wantrouwen. De
man die zegt: ‘God is dood, we moeten met een schone lei beginnen en nu zelf de
antwoorden vinden’. Maar je vindt in zijn werk ook aanzetten tot wat hij noemt
een dionysische filosofie. Mijn dissertatie gaat over de vraag hoe je die
filosofie moet omschrijven. En zijn daarin misschien aanzetten te vinden voor
een eigentijdse spiritualiteit, die meer bij ons westerlingen past. Een
spiritualiteit die je individu-zijn niet ontkent, maar juist opneemt. Ik ga met
name in op Nietzsche’s frase ‘word wat je bent’. Een hele paradoxale
aansporing. Wat je bent kun je niet meer worden, maar tegelijkertijd is er
oproep om iets te worden. Je streeft geen ideaal na, maar er is wel een soort
urgentie. Maar hoe zit dat dan precies?”
Ondertussen
heb je de oosterse spiritualiteit nog steeds niet helemaal losgelaten. Je doet
aan zen-meditatie.
(Lacht). “Maar wel een heel vriendelijke vorm.
Gewoon zitten, met m’n ogen dicht. Ik doe het omdat het lekker is, het me
ruimte geeft in mijn hoofd. Niet om verder wat dan ook mee te bereiken. Die
illusie heb ik wel verloren. Verlichting als staat van zuiverheid, daar geloof
ik niet meer in.”
Dus is of was ook Andrew
Cohen niet verlicht?
“Eigenlijk vind ik die hele term verlichting niet langer
bruikbaar. Laat ik het zo zeggen: ik heb in Andrew een persoon ontmoet die wel
degelijk in contact stond met een diepere dimensie van het leven en die in
staat was om dat contact over te dragen. Alleen is dat vermogen steeds meer
overschaduwd door zijn tekortkomingen. Ook omdat er volstrekt geen maat aan is
gesteld.”•
* Het
artikel Spiritual Slavery and the
Prostitution of the Soul. www.wie.org. Het citaat
bovenaan dit interview is afkomstig uit dit artikel.
André van der Brink. Enlightenment Blues. My years
with an American guru. Monkfish
Books, 228 pag. € 21,95. ISBN 097263718. Het boek is te bestellen via
www.amazon.com en is ook verkrijgbaar bij de auteur: avdbraak@xs4all.nl