Ik wil wat vertellen over zenmeester Chao-chou, oftewel Joshu uit de negende eeuw. Hij is vooral bekend geworden als iemand die heel creatief gebruik maakte van de taal. We hebben vorige week gezien met Linji, die heeft niet alleen een creatief gebruik van de taal, maar die probeerde ook voortdurend de concepten onderuit te halen. Ook in zijn handelingen, dat hij kon schreeuwen, dat hij onverwachte dingen kon doen. Bij Joshu is het meer de taal waarbij hij hele spontane, onverwachte antwoorden geeft. Veel van zijn uitwisselingen zijn ook opgenomen in de verzameling van koans. De zen koans waar veel beoefenaars ook mee werken. Die uitwisselingen gebeurden vroeger gewoon in het publiek. Gewoon zoals wij hier doen. Er was nog geen dokusan of privégesprek. Dat was er gewoon niet. Dus je kon een vraag stellen, gewoon in de groep en dan gaf hij meteen antwoord. Dat waren vaak hele onverwachte antwoorden.
Het bekendste koanverhaal van Joshu gaat over Mu. Dit voorbeeld met Mu, dat is ook zo’n voorbeeld van een heel onverwacht antwoord. Want de vraag van de leerling gaat over een heel bekend boeddhistisch idee. Het idee van de boeddhanatuur. Het idee van de boeddhanatuur is dat we allemaal in ons het vermogen hebben om de verlichting te verwezenlijken. Dat we het vermogen hebben om een Boeddha te worden. Het komt misschien niet altijd uit de verf, maar dat vermogen hebben we allemaal. Binnen de boeddhistische filosofie had je daar allerlei verschillende stromingen in. Sommige stromingen zeggen, het is niet alleen wij, maar alle levende wezens die de boeddhanatuur hebben. Weer andere stromingen zeggen, maar de berg heeft ook boeddhanatuur. Dus dat was een onderwerp van debat en van discussie binnen de boeddhistische scholen. Die boeddhanatuur, wie hebben dat nu wel en wie hebben dat niet? Dus die leerling, die vraagt van: “Meester, heeft een hond nu de boeddhanatuur of niet?” Joshu antwoordt: “Mu”. Dan zegt die leerling: “Maar het ligt toch voor de hand dat zelfs het kleinste grasje en plantje, dat die allemaal de boeddhanatuur hebben, dat iedereen het heeft. Dus dan zou je toch zeggen dat het antwoord ja moet zijn?” En dan zegt Joshu: “Op de manier waarop jij ermee bezig bent, maak je er gewoon een soort shit bundle van concepten van.” Dat is het einde van het verhaal. Het is alleen dat eerste zinnetje met het antwoord dat enorm bewaard is gebleven. Dus de rest wordt meestal niet herhaald. Dus alleen dat eerste zinnetje, heeft een hond de boeddhanatuur of niet, en het antwoord Mu.
Wat betekent dat nu? Dat antwoord Mu, dat is een Japans woord. Dat is de vertaling van het Chinese Wu. Het Chinese karakter Wu zijn wij al verschillende keren tegengekomen. Dat komt in al die zen teksten terug. Het probleem is dat het drie verschillende dingen kan betekenen. Het kan betekenen, nee. Dat is een van de betekenissen, Wu wordt gebruikt om nee te zeggen. Dus dan kun je het antwoord lezen als, heeft een hond de boeddhanatuur of niet? Nee. Dat is een duidelijke interpretatie. De tweede interpretatie van Wu is dat het wordt gebruikt om leegte mee te vertalen. Sunyata, het feit dat er geen grond is onder de dingen. De bodemloosheid van de dingen. Wat in het Indiase boeddhisme enorm belangrijk is, en ook als het naar China gaat. Die leegte wordt vertaald met Wu. Als je het zo interpreteert dan is het, heeft een hond de boeddhanatuur of niet? Leegte. En dat kan je dan vertalen met, daar moet je niet over nadenken. Je moet er niet mee bezig zijn. Het betekent zoiets als ik ont-vraag de vraag. Ik verklaar de vraag ongeldig. Ik weiger om mee te gaan in jouw kader, het is een onzin vraag. Want als ik ja zeg is het fout en als ik nee zeg is het ook fout, want in beide gevallen blijf je alleen maar verstrikt in de concepten. Dus ik zeg Mu en dat betekent geen ja en geen nee. Ik ont-vraag de vraag. Ik weiger mee te gaan in jouw spelletje. Dat is de interpretatie die je heel vaak hoort, ook met westerse zen leraren als die commentaar geven op die uitwisseling, op die koan. Maar er is dus nog een derde betekenis en dat is waar David Hinton op wijst. Wu, dat komt uit die taoïstische ondergrond van de zen. Het is een begrip uit die taoïstische kosmologie. Dan betekent Wu dus dat web, dat voedende web. Het web van afwezigheid zou je kunnen zeggen dat voortdurend alles voedt en tot leven wekt. Dus dan betekent Wu, maak die verbinding met dat web. Zorg dat je resoneert met dat web en dat is waar het antwoord de leerling naar terug probeert te verwijzen. Drie verschillende betekenissen en ze zijn alle drie goed en alle drie tegelijkertijd waar.
Dit is een voorbeeld van hoe het in die vraag antwoord gesprekken altijd gaat. De leerling probeert een of ander boeddhistisch vraagstuk op te helderen. Hoe zit het nu met die boeddhanatuur? Is dat voor iedereen of niet? En moet je het nu zo zien of zo zien? Het antwoord van de meester, wat ook altijd een spontaan antwoord is, probeert meteen de leerling een hele andere kant op te wijzen, probeert iets heel anders te wekken dan de informatie te verstrekken waar de leerling om vraagt. Want heel veel van die vragen hebben dan een beetje de betekenis, waar gaat zen over? Hoe moet ik zen begrijpen? Wat zijn de leerstukken van zen? Die antwoorden daarentegen, die wijzen vaak naar iets heel anders, namelijk hier en nu, onmiddellijk. Probeer verbinding te maken met Wu, probeer te resoneren met Wu. Dat is een totaal andere benadering dan waar die leerling vandaan komt. Want die leerling die die vraag stelt, die heeft een aantal dingen gelezen van het boeddhisme. Die is bezig met verlichting, met hoe kan ik de verlichting bereiken. Hoe kan ik verlichting realiseren? En dat is ook waar het boeddhisme zoals het is ontstaan in India over gaat. Het gaat om verlichting. In die Chinese Chan gaat het om iets heel anders. Het gaat erom om steeds weer terug te keren naar hier, naar nu, naar wat er nu concreet zich afspeelt. In plaats van dat je bezig bent met een of ander ver project van een groot doel bereiken of een of ander groot spiritueel inzicht te bereiken. Daar gaan al die koans over. Het is niet van dat er in die koan een soort heel spiritueel inzicht verstopt zit, dat je als je maar het goede antwoord geeft, dan heb je het. Dat is wat iedereen hoopt die met koantraining bezig is, dat ze toch iets heel bijzonders zullen realiseren. Maar je zou kunnen zeggen, al die verhaaltjes die bewaard zijn gebleven, die zijn juist bedoeld om weer opnieuw iets te wekken, namelijk de verbinding met de voedende bron die er hier en nu altijd al aanwezig is. Maar het is hier en nu, het zit in de dingen. Het zit in je eigen leven. Het zit in de natuur, in de wereld. Je hoeft het niet te overstijgen. Dit wilde ik verbinden met iets waar ik de afgelopen dagen veel over heb gelezen.
Dat is een boek over religie, van een geschiedkundige (Unearthly Powers, van Alan Strathern), over de geschiedenis van de religie en die zei, er zijn altijd twee verschillende benadering van religie geweest. De benadering die wij het beste kennen is de transcendente benadering. De benadering van het overstijgen van de wereld van het voorbijgaan aan de wereld. Dat het te vinden is in een hogere spirituele wereld. In een hele bijzondere wereld. Dat noemt hij transcendente religie. Denk aan het christendom. God is een hemels wezen, ver verheven boven het aardse. Dus de monotheïstische religies, die hebben dat allemaal. Maar ook het boeddhisme toen het begon in India had dat. Het gaat om verlichting en dat is bevrijding van samsara. Bevrijding van dit aardse. Daaraan voorbijgaan en daarvan genezen worden als het ware. Genezen worden van dit leven, van wedergeboorte, van karma. Want het wordt allemaal als een soort van ziekte geduid. Het boeddhisme is dan een soort therapie om daarvan te genezen of daarvan verlost te worden. Dus dat is transcendente religie. We moeten ergens van verlost worden, ergens vanaf komen. Daartegenover staat immanente religie. Dat is religie die zegt, we hoeven helemaal nergens naartoe, we moeten niet naar een andere wereld want er is maar één wereld, namelijk deze wereld. Het web waar wij ons allemaal in bevinden. Dus het gaat er niet om dat je daar aan ontsnapt of daar bovenuit stijgt, maar het gaat erom dat je je weg leert te vinden in dit web. Dat je leert te navigeren, leert omgaan met alle krachten en machten die je in dit web tegenkomt. In die vorm van religie is God of het goddelijke of hoe je dat wil noemen, niet iets dat ver boven de wereld verheven is, iets heel bijzonders wat je je misschien kan realiseren als je maar genoeg je best doet, maar iets heel gewoons, iets alledaags, wat gewoon midden in dat web zit, midden in de wereld om je heen. Je hoeft helemaal geen bijzondere inzichten te hebben of een of andere spirituele doorbraak om dan ver voorbij de wereld iets bijzonders te realiseren. Het is juist dat je leert om je ogen open te doen en te zien waar je bent en waar je mee verbonden bent en wat er in jouw leven jou ondersteunt en verbindt. Het gaat om het realiseren van verbinding. Het woordje religie komt volgens sommige mensen van religare, dat is opnieuw verbinden in het Latijn. Volgens die transcendente opvatting is het dan opnieuw verbinden met God. Want wij zijn gescheiden van God en we moeten daar weer naar terugkomen, of verbinden met nirvana. Volgens de immanente religie gaat het om verbinden met de doodgewone dingen om je heen. Met de mensen, de dieren, de planten de spirits met wat dan ook, met de voorouders, met de bodhisattva’s, met alles. En daar gaat het om.
Het boeddhisme in India, toen dat ontstond, begon als zo’n transcendente religie. In de boeddhistische kosmologie zijn er ook allemaal hemelen. Met wedergeboorte kun je worden wedergeboren in een hemel. Bodhisattva’s zijn dan wezens die zo geavanceerd zijn dat ze in hemelen worden herboren, zoals Kuanyin, die dan vanuit de hoogste hemel ons begeleidt. Die kunnen we dan aanroepen en dan kan ze ons vanuit die hoge hemelen te hulp schieten. Dat is een beetje het Indiase model, het transcendente model. Het is heel erg van een scheiding tussen deze wereld en een hogere wereld. Of het nu een hemel is of een spirituele wereld of nirvana, wat dan ook. De Chinese Chan staat veel meer in die immanente traditie, in die wereldse traditie, juist niet in die boeddhistische traditie van dat transcendente. Helemaal niet van, we moeten het overstijgen, we moeten er bovenuit, we moeten een bijzonder inzicht realiseren. Nee, we moeten gewoon wakker worden. Heel gewoon wakker worden. Wakker worden betekent terug met beide beentjes op de grond en je juist niet verliezen in al die abstracte bespiegelingen over wat is nu God? Wat is nu hemel? Wat is nu verlichting? Wat is verlossing? Wat is Bevrijding met een grote B? Maar terugkomen tot hier, tot nu, en in ons alledaagse leven steeds opnieuw bevrijding met een kleine b realiseren. In hele kleine dingetjes. Gewoon in hoe je met dingen omgaat, hoe je reageert. Onbelemmerd respons geven op de dingen. Vrijuit flexibel mee stromen met de dingen. Dat is waar het om gaat. Dus niet om op de een of andere manier boven de wereld uit te stijgen, maar juist niet te ontsnappen aan de wereld en goed leren functioneren binnen de wereld of leren dansen binnen de wereld. Dat zijn twee heel fundamentele verschillende benaderingen van religie die je overal tegenkomt als je goed kijkt. Wij zijn in het Westen heel erg opgevoed met die transcendente vorm van religie. Maar in driekwart van de wereld gaat het over die immanente religie. Ook in allerlei inheemse culturen, sjamanistische culturen, gaat het helemaal niet over overstijgen, want het gaat over hoe kun je gewoon wakker en met een open hart en een open geest contact maken met wat zich in jouw leven voordoet. Dus dat is een veel meer wijdverbreide vorm van religie en de zen staat in die traditie.
Dat is wel ironisch, want toen zen naar het Westen kwam in de jaren vijftig, toen werd het bijna als een soort mystiek binnengehaald van, als je zen doet dan biedt dat je de mogelijkheid tot een heel bijzonder inzicht. De zenmeester is bijna een soort mysticus die iets heel bijzonders heeft gerealiseerd. Als je maar veel koans doet of veel mediteert, dan kun je ook zo’n doorbraak realiseren naar dat hele bijzondere. David Hinton schrijft steeds opnieuw, als je kijkt naar die Chinese teksten, daar gaat het juist niet om het realiseren van iets bijzonders. Het gaat misschien juist steeds weer om het loslaten van je obsessie met iets bijzonders willen realiseren dat jou boven je problemen gaat uittillen. Dat jou misschien immuun gaat maken voor alle problemen van alledag die we tegenkomen. Dus ook met onze problemen gaat het er niet om dat we daarvan helemaal bevrijd zijn. Maar misschien dat we juist de innerlijke vrijheid kunnen realiseren om die problemen ten volle te omarmen. Niet om ervan af te komen, maar om ermee te engageren, om ze tegemoet te treden. Niet om te ontkomen aan de verwarring en de complexiteit, maar misschien juist die complexiteit en die ingewikkeldheid en die onzekerheid en onduidelijkheid, om die te beamen. Om dat te accepteren, om dat aan boord te nemen. Zonder dat we vinden dat het er niet zou moeten zijn of dat het anders zou moeten zijn. Het zou natuurlijk wel anders moeten zijn, daarom dat we de gelofte aan de mensheid van Hisamatsu hebben gereciteerd. We hebben een diep verlangen dat het een betere wereld wordt, dat het beter wordt, dat het licht wordt. Maar dat bereiken we niet door op de een of andere manier een soort magische oplossing te vinden en er bovenuit te stijgen.
We helpen mee dat te realiseren door die talloze kleine dingetjes van elke dag, om die te omarmen. Dat is het verschil tussen immanente en transcendente vormen van religie. Een ander verschil is dat met transcendente religie er vaak gesproken wordt over de mens en God en dan gaat het erom dat je je leert overgeven aan God of die relatie met God en dat je daarvoor jezelf moet loslaten of jezelf moet achterlaten. Maar in die immanente vorm van religie gaat het er veel meer om dat je het niet allemaal zelf hoeft te doen, maar dat je samen met alles en iedereen kunt samenwerken vanuit verbinding om voortdurend die bevrijding in de vorm te brengen. Je hoeft het niet alleen te doen. Dus op ons zenpad doen we het nooit alleen. Als we de stilte ingaan, dan gaan de boeddha’s en de bodhisattva’s altijd met ons mee. In onze zen beoefening doen de bodhisattva’s ook mee met ons. Het zijn aspecten van de werkelijkheid die met ons mee resoneren en waar we ook hulp van ontvangen en waar we om hulp kunnen vragen. Dus er zijn allerlei machten en krachten in de werkelijkheid waar we ons mee kunnen verbinden, waar we ons toe kunnen wenden. Die zijn allemaal hier in deze werkelijkheid. Dus niet krachten of machten uit een hogere spirituele wereld of een soort hemelse wereld, maar echt gewoon in deze wereld om ons heen. Dus het gaat er niet om dat we iets heel bijzonders gaan inzien of iets heel bijzonders gaan realiseren, maar het gaat erom dat we op de een of andere manier steeds weer uit ons denken vallen, als het ware uit onze hersenen te zakken en hier te zijn en beschikbaar te zijn en verbonden te zijn. En dat Mu uit de koan, een van de manieren om dat te interpreteren is als een aansporing tot wees hier. Wees verbonden met Wu, met die bron van alles. Want dat is het enige wat ertoe doet. Ideeën over boeddhanatuur kunnen daarvan ook alleen maar afleiden.